Aan de vrouwen
Roland Desnerck, Oostende, vond deze “ode” aan de vrouwen op een vliegend blad uitgegeven door A. Cneuvels-De Ridder uit Gent.
De melodie blijkt afgeleid te zijn van “Sur la Riviera” (1913)
De tekst vat goed samen hoe er in die Goede Oude Tijd gedacht werd over de rol van de vrouwen in de samenleving en meer bepaald in het “huishouden”. Wij denken misschien dat het allemaal ironisch bedoeld is maar honderd jaar geleden was dat zeker niet zo, vrouwen hadden toen – ook in onze westerse maatschappij – veel plichten en nauwelijks rechten.
Aan de vrouwen
[A] Cneuvels- De Ridder [C] Ferdinand Niquet, Henri Lemonnier, Marcel Bloch
‘k Zal u eens gaan zeggen
hoe de vrouw op aard moet zijn,
‘k Zal ’t u eens uitleggen,
wil daarvoor op mij niet kwaad zijn.
Ge moogt mij geloven,
ik heb al de vrouwen lief.
Het is enkel goeden raad
die van mij tot bij u gaat.
Hebt gij vrouwen soms een ventje die u past,
spaart hem dan alle kommer en last.
Wees met hem lieflijk en plezant.
Als gij kunt, houdt hem aan uwen kant.
Want de vrouw moet, al is ’t in schijn,
voor de man als een engeltje zijn.
Heeft de man soms een rare gril,
volg hem en geef hem zijnen wil.
Als gij vrouwen zulks doet
dan blijft uwen man goed.
Als hij lacht, houdt hem dan in uw macht.
Heel lief en fijn moeten al die vrouwen zijn.
De vrouw moest de kas geven
want de man gaat ’t meeste uit.
Altijd zuinig leven,
al uitpluizen tot de laatste duit.
Geen schoon kleren dragen
of geen kostelijken hoed,
alles aan uw ventje vragen.
Als gij zulks doet dan is ’t goed.
Gaat de man kaarten naar de estaminet?
Zeg dan nooit: “Ventje lief, ik ga mee.”
De vrouw moet trouw wezen.
Gaat de man des zondags uit,
z’hoeft niet mee te wezen,
anders is de liefde gauw uit.
En nu alle vrouwen:
hebt gij soms ne slechte vent
die dan loopt naar and’re gauw,
hij is van u niet content?
Maar enfin als dat toch niet mag zijn,
wel dan is uw liefde toch maar klein!
Partituur * Aan de vrouwen * | |
1. instrumentaal
|