De sukkelaar
Zoals opgeschreven door Roland Godenir “uit het repertorium van mijn moeder in het weeshuis Athena Kontich” – ons overhandigd op 11/11/2018 in Borgerhout, Theatergarage. Met dank!
De tekst vonden we ook ook in het Liedjesschrift “Kluchten en Romances” van Eugenius Koopman (1916), de melodie moet dus geïnspireerd zijn op een lied van rond WO I.
De sukkelaar
756 [AC] onbekend
‘k Ben een kloeke vent, met ‘t bombardement
dan ben ik zonder beven, al in mijn huis gebleven
Als ik den eersten dag in mijn kelder lag,
‘n bom viel op mijn huis, dat gaf een grote slag.
Van ‘t verschieten werd ik zinneloos
‘k Werd zo kinds gelijk een heel ouw’ doos.
Ze deden mij op den duur
naar het zothuis per voituur
en daar kreeg ik soms een vieze kuur.
Op den duur dan wist ik van niets meer
van den oorlog, och God, och Heer!
Maar het beterde, mijn lot,
want ik bad de goede God.
‘k Werd genezen en ‘k was niet meer zot
’k Werd het sapperbleu in het zothuis beu
Ik liet me daar niet schuren,
ik kroop over de muren
Ik liep door het veld, ’k had een beetje geld
Daarmee ben ‘k vandaag hier naar het Stad(1) gesneld
Als ik hier aankwam zie dat was kras
Mensen ik dacht dat het kermis was
’k Vroeg bij drij vier patissiers
mij voor vijf cens pistolets,
ze bezagen mij lijk een Chinees
Bij een bakker ging ik om een brood
“’k Ken u niet,” zo zei die boerenkloot
Ja die vent maakte ambras
en dan dacht ik toch alras
dat ’t nog beter in het zothuis was.
In een staminee vroeg ‘k een borrel hé
Met veel complimenten gaf ik daar zeven centen
Die baas bezag mij droog, hij sloeg op den toog
Zijn vrouw die dat hoorde
sprong twee meters hoog.
’k Vroeg drij eieren in een winkeltje
‘k Gaf tien centen en een nikkeltje
maar die vrouw zei tegen mij:
“Leg er nog een Marrek(2) bij,
dan komt ge maar amper toe voor drij.”
’k Stond te gapen, ’k zei tegen dat mens:
“Geeft dan maar een Kwatta(3) van zes cens”
“Zijde zot?” zo riep ze dan,
“Maak u weg zo rap als ’t kan”
En ik kreeg het gat van den timmerman(4)
Bij Raas vroeg ‘k nog eens,
vijf cens gekapt vlees.
Daar kreeg ik haast een smering,
dan ging ik om een hering.
Ik gaf ’n dikke kluit,
‘k dacht dat ‘k nog een duit
zou terug gaan krijgen maar de deur vloog ‘k uit.
’k Ging bij Max, ’k vroeg mij een heel portie
Patatfrit met ’n beefsteak van ju mie(5)
Die garçon zei heel bedaard:
“Dat ge’n paardenbeefsteak waart
Ik at u op met haar en baard”
En daar ‘k nu vandaag geen eten kreeg
Zo is mijn buikske meer dan half leeg.
Mijnen beer(6) die grolt voortaan,
tot den oorlog is gedaan
Zal ‘k maar liever t’rug naar ’t zothuis gaan.
(1) Antwerpen dus
(2) Duitse munt; het was dus tijdens de bezetting
(3) een stukje chocolade
(4) de deur, door een timmerman gemaakt
(5) sic; de betekenis ontgaat me, help (zie reacties)!
(6) hongerige maag
Partituur * De sukkelaar * | |
1. instrumentaal
|
Bronnen: Zoals opgeschreven door Roland Godenir "uit het repertorium van mijn moeder in het weeshuis Athena Kontich" Tekst ook in MUZ0349 Liedjesschrift Eugenius Koopman (1916) - lied nr 181
2 Commentaren
Johan, zou Ju Mie niet kunnen verwijzen naar paard?
groeten, Michel
Goed gezien! Het gaat dus over een paardensteak, zoals verderop in het slotrefrein nog eens aangegeven.