Gruwelijke misdaad te Couckelaere (1929)
A. Van Peteghem uit St-Amandsberg-Gent moet dit krantenbericht grondig gelezen hebben en er dan een lied over hebben gemaakt en verspreid:
In het lied somt hij ongeveer alle details op die ook in dit krantebericht aan bod komen, uitgezonderd de naam van het jonge slachtoffer Alfons Toortelboom.
De dader was nog niet gekend toen het lied al werd gezongen. We hebben in de krantenarchieven ook geen bericht meer gevonden over het vatten en veroordelen van de dader.
De zangwijze “Sous le soleil Maroquin” (sic) kenden we al van Tamboer en “Brussel in de nacht“.
Gruwelijke misdaad te Couckelaere (1929)
[A] A. Van Peteghem [C] R.Desmoulins (1925)
Al op een pachthof bij een weduwvrouw
is het huisgezin gedompeld in rouw.
In vakantietijd verbleef daar een kind,
het werd met liefde door elkeen bemind
Een wreden beul heeft daar ongestoord
het arme schaap zeer laffelijk vermoord.
1.2.3. Daarvoor moet men monster zijn
om zo een kind te brengen om het leven.
Het schaap stierf in smart en pijn,
dien beul was toch in alle kwaad doordreven.
’t Roept om wraak voor God en wet.
Wat groot verdriet al voor die brave moeder.
Zij zucht: ach God, wat moet ik nu toch doorstaan?
’k Zal er van het graf in gaan.
Op een donderdag in den achternoen
ging het kind alleen wand’len in het groen.
Terwijl de vogels daar zongen hun lied
wierd ’t onschuldig kind door een beul bespied.
Een ploegkouter had hij in de hand,
met dat moordtuig heeft hij ’t kind aangerand.
Hij sloeg het op ’t hoofd
met een groot geweld.
’t Kind slaakte een kreet, en ’t lag neergeveld.
En ’t onschuldig bloed spatte in het rond,
door dien eersten slag was het erg gewond.
Maar dien tiran, ja, dat wilde beest,
die sloeg maar voort tot dat het gaf den geest.
Dan stak hij het lijk in enen zoutzak,
hij wierp in een gracht het bebloede pak.
Hij keek behoedzaam dan al in het rond
maar geen enen mens die zich daar bevond.
Niemand had ’t gezien, niemand had ’t gehoord,
de moordenaar liep dan zeer haastig voort
4.5.6. O, gij laffe moordenaar,
de geest van ’t kind zal voor uw ogen zweven.
O, gij wangedrocht, barbaar,
gij zult geen rust meer vinden in het leven.
En gij, martelaarke zoet,
ge zijt bij God en in het koor der eng’len,
van uw moeder en familie weggerukt,
als een bloem, te vroeg geplukt.
Toen Alfons ’s avonds dan naar huis niet kwam
wierd de grootmoeder van de schrik schier lam.
Als haar kinders dan ook kwamen naar huis
zei ze hen algauw: die zaak is niet pluis.
Men ging op zoek, ja terzelfder stond,
zodat men daar ’t bebloede pak ook vond.
Het parket werd van die moord ingelicht
en het heeft zich gauw ook daarheen gericht.
Helaas, den dader werd nog niet ontdekt,
dat heeft onder ’t volk grote schrik verwekt.
’t Kind werd beklaagd, ja door iedereen,
en aan zijn graf was er smart en geween.
Partituur * Gruwelijke misdaad te Couckelaere * | |
1. instrumentaal
|