De lustige dopper
In 1966 publiceerde Julien De Vuyst in de Mededelingen van de Heemkundige Kring van Mere (jaargang VI nr 1) onder de titel Marktzangersliederen uit Mere een bespreking van enkele “vliegende blaadjes” die hij kreeg uit handen van Oscar Van Impe (de tekstschrijver en accordeonist) die er eertijds mee op straat ging, samen met Philemon Slagmulder (de voorzanger) uit Nieuwerkerken.
Over “De lustige dopper” schrijft De Vuyst:
Het handelt over het in voege brengen van de werklozensteun en het misbruik dat er toen - noch meer noch minder dan nu - van gemaakt werd. De werkloze wordt afgestompt door de miserie in de krisistijd en trekt zich van het ware gemeenschapsleven niet veel meer aan. Hij tracht de moeilijke toestanden te omzeilen met drinkpartijen die hij zich veroorlooft met zijn «dopgeld». Het misbruik wordt in dit sociaal lied aan de kaak gesteld terwijl tevens uitdrukkelijk de spot gedreven wordt met het verhogen van deze geldelijke steun.
Oscar Van Impe leende de melodie van “Ik ben in Parijs geweest” (Louis Dupont, 1935) om zijn satirisch lied te laten (mee)zingen. Die zangwijze kenden we al van Als gij maar poen bezit maar wie Louis Dupont was hebben we nog niet kunnen achterhalen. Er is geen enkel ander lied of plaatopname te vinden van deze auteur. Het zou wel eens ’n schuilnaam kunnen zijn van een Nederlander – de originele partituur werd in Amsterdam uitgegeven-, misschien gebaseerd op het feit dat Edith Piaf – notoire vertolkster van liederen over Parijs – op 17 jarige leeftijd moeder was geworden van een dochter “verwekt door Louis Dupont, een koerier” aldus Wikipedia. Anderzijds is Louis Dupont gewoon het gedoodverfde Franse equivalent van Kees Jansen of Jan Peeters …
Vanwaar de termen “dopper” en “gaan doppen” afkomstig zijn is ook niet helemaal duidelijk. Ik vond enkele min of meer plausibele verklaringen:
- het is omdat een stempelaar de stempel eerst in de inkt moet “doppen” vooraleer de dopkaart af te stempelen
- het komt uit Zuid-Afrika waar de wijnboeren een “dopstelsel” hanteerden waarbij arbeiders gedeeltelijk in wijn werden uitbetaald
- het verwijst naar hongerige mensen in armoede die een droog stukje brood in gesmolten vet “dopten” om de honger te stillen.
De lustige dopper
Als ik U iets mag zeggen,
luister eens goed naar mij;
ik zal ’t U klaar uitleggen,
want dit geldt ook voor mij.
Wie is niet van dè mode,
met zulke crisistijd,
men hoeft niet meer te werken,
als gij nen dopper zijt.
We hebben ’t ver gebracht,
wie had het ooit gedacht.
Vroeger was het een ander spel,
elk stond in’t zweet tot op zijn vel.
Maar nu is dat gedaan,
nu dat den dop bestaat.
Wekelijks onzen versen poen,
meer is er niet vandoen
Nu gaan wij ‘s zondags zwieren;
Wij zijn op ons gemak,
Zijn er soms die trakteren,
Aan huis wordt niet gedacht.
Zijn wij wat overzopen,
En weegt de kop wat zwaar,
’t Zal toch niet veel generen,
Om naar den dop te gaan.
Schiet er een franksken over,
’t komt er zo goed van pas.
Den dop nog maar gekregen,
nu rechtstreeks om een glas,
en zo gaan wij door ’t leven,
wij zijn er geerne bij,
’t staat in ’t dagblad te lezen,
vijf per honderd erbij
Partituur * De lustige dopper * | |
1. instrumentaal
|