Treurlied op de gruwelijken moord te Merxem (1908)
In “Van Zingen en Speule nr. 19” publiceerde Harrie Franken een moordlied, afkomstig van een liedblad van Frans Van Kets (1862-1944), geboren in Aarschot maar verhuisd naar Antwerpen, die meestal optrad samen met zijn echtgenote Maria Van Gestel (°1865 te Diest ). Franken merkt op dat Van Kets naar eigen zeggen nooit een liedjestekst heeft geschreven, die liet hij kundig vervaardigen door Pierre Bauwens (°1873 te Brugge +1936 te Antwerpen). En als muziek nam hij een compositie over van “Mevr. Ellegiers”, geboren te Londerzeel als Maria Christina Jacobs op 27-10-1873.
De treurige moord vond plaats op 2 december 1908 in Merksem en we vonden een uitvoerige beschrijving in een krant uit Roosendaal
Tekstschrijver Bauwens heeft allicht meerdere van die krantenartikels gelezen en verwerkt in een pathetisch lied dat door het echtpaar Van Kets-Van Gestel en hun dochters smartelijk werd gezongen. De muziek kwam van het minstens even treurige lied “De stervende jongeling” dat we onlangs publiceerden op deze site.
Treurlied op de gruwelijke moord te Merxem
Een moord zonder weerga, vol gruwel en wreed
werd heden te Merxem bedreven.
’t Was geldzucht weeral die zo handelen deed,
de moordenaarsstal deed herleven.
Een schamele vrouw werd verrast en vermoord,
ja vrees’lijk verwurgd met een koord.
Men had haar de handen gebonden,
haar gans overladen met wonden!
Dood mij niet! Mijn geld zal ik geven!
Riep zij uit, ach, laat mij het leven.
Gij doet mij schrikkelijk lijden,
laat mij los, wilt mij bevrijden!
De man was voor zaken naar Holland toe heen,
dit moesten de schurken wel weten,
het slachtoffer was er moederziel alleen,
zij hebben zich op haar gesmeten!
De vrouw was aan ’t werk, en werd heim’lijk verrast,
zij bonden heur handen dan vast,
en wurgden haar zonder meedogen
zij smeekte, de tranen in d’ogen:
Hartroerend was’t, toen d’arme man plots vernam
de gruw’lijke moord op zijn vrouwe,
wanneer hij, vol wanhoop, naar Merxem toe kwam
en ’t alles hij zag in den rouwe.
De huisraad, de kleren, het al lag dooreen,
zijn vrouw, die hij minde, was heen!
Zij werd hem zoo plotsling ontnomen,
was wreed aan haar einde gekomen.
Het slachtoffer was er een nog jonge vrouw
door al, die haar kende geprezen,
daarom is eenieder vol spijt en in rouw
de stemme der wraak is verrezen!
De arm der gerechtigheid zoekt in het rond
hij snakt naar den duivelssen hond,
die vreeslijk die vrouwe deed lijden
en schrik onder ’t volk kwam verspreiden.
Het volk verontweerdigd, het schuilde bijeen,
gebuur en familie, zij treurden,
en al hun gekrijs, hun gekerm en geween
verergert het vreeslijk gebeurde!
Eenieder die buigt, wen de lijkstoet gaat heen
’t is niets dan gezucht en geween.
O! Kon men de moordenaars vinden!
Het volk zou ze weldra verslinden!
Mocht ’t gerecht de moordenaars treffen!
Dan zou zich een wraakkreet verheffen,
Mochten zij niet blijven lopen
Dat is ’t geen allen verhopen.
Partituur * Treurlied op de gruwelijke moord te Merxem * | |
1. instrumentaal
|
De moordenaars werden uiteindelijk geklist en een paar jaar later veroordeeld
Over deze moord werden nog andere liederen geschreven. Twee voorbeelden:
SCHRIKKELIJK DRAMA TE MERXEM
(geen vermelding van zangwijze)
Wat ziet men hier toch op aard’ niet gebeuren?
’t Is ijsselijk wat men hier ziet ontstaan!
’t Is niets dan ramp, niets dan moord en malleuren
Luistert wat wreedheid hier weer is begaan.
Hoe wreed komt men eene vrouw hier te dooden,
Zij viel daar neer op de straat gansch bebloed
’t Is ijsselijk wat men komt te aanhooren,
Zoo iets is wreed, zoo ’n daad is ongehoord.
leder had medelij
Met de arme Vrouwe,
Die in smarten en lij
Met de handen gevouwen.
Acht smeektte zij nog teer
Wie kan mij nu nog helpen?
Ik die niemand misdeed,
Ach, wilt mijn smarte stelpen.
Zij bracht er d’arme vrouw van het leven,
Door de geldzucht die zij in ’t harte droeg, ‘
Zoo ’n daad deed hier verschrikken en beven
En den hebzucht die haar ziele bedroog.
Het slachtoffer viel onder haar neder
Bebloed lag zij uitgestrekt op de straat
En zuchtte met eene stem nog teeder:
Dat is voor ’t goed dat ik hier deed op aard.
Uw straf die zal hier op aard’ niet onvlieden
Gij die een arme vrouw van ’t leven brengt,
Is dat het loon dat gij hen komt te bieden,
Aan hen die u door mildheid ’t hunne schenkt.
Gerechtigheid zal zich laten toonen,
Op tij en stond het zal u niet ontgaan,
Een spreekwoord zegt: «Werken naar loonen»
Schrikt op den dag dat gij voor God zult staan!
Audiffrei, Martin, Paliugbrug, 6
Drukkerij F. Van Doeselaer, 21, Molenaarsstraat
Lied van ’t Proces der Wreede Moord te Merxem
(op de wijze van “De kleine bedelaar”)
Wie kan er zoo een gruwe daad vergeven
Zoo sprak het volk op die laffe moord
Voor hem die zoo een arme vrouw dood
Hij die haar bracht zoo wreed van ’t leven
Wat droeve tijden komt men te aanhoren
Wat wreede stonden komt men te doorstaan
Hoe laf kwam men een vrouw te vermoorden
Wat ziet men hier op aarde niet begaan
Door diefstal ontnam men haar laf het leven
Het monster was door ieder goed gekend
Wie kan zoo’n gruwel zoo’n daad vergeven
Ieder mens sprak met ’t harte gans beklemd.
Wat ziet men niet door diefstal soms gebeuren
Niet dan door ’t geld is weer deze gruwe daad
Wat smart en wêe, wat lijden en malheuren
Gebeurt hier niet door monsters op dees aard
Waarom moest men nog dooden en vermoorden
Is het uit bloedzucht, of is het uit wraak.
Waarom onschuldig bloed vergoten
Is het uit lafheid, dans is’t uit verraad
Een kreet klonk in het hart uit ieders monden
Als men den dader van die daad vernam
Den blik schier van elk mens die verstomden
Als men wist van wie die wreede moord kwam
leder splak in zich zelf ingetogen
ZOu hij het zijn, hij is alom gekend
Zou hij het wezen, wie kon het gelooven
Men wachtte steeds met het harte beklemd.
’t Gerecht schonk hem een kerker tot genade
Het was hij toch, het monster van die moord
Waar ieder zich dan zelfs eens afvraagde
Zou hij het zijn die ene vrouw heeft gedood
Geen medelijden is voor hem op aarde
Die zo een schelmstuk dierf te begaan
Wat schatte hij zijn evenmens van waarde
Wat zag men door hem hier op raad begaan
Heist op den Berg, verzameling R. Lambrechts