0
Sedert lang bestaat er eene wezenlijke leemte in het betamelijk volks- of straatlied
(uit “HANDELINGEN van het negende Nederlandsch Letterkundig CONGRES, gehouden te GENT den 9-21 augustus 1867”)
Mijne Heeren, ik zal u lezing doen van den volgenden brief des heeren C. Verhulst, van Wommelgem, over het volkslied, onderwerp waarvoor hij in ’t programma stond ingeschreven : « De ondergeteekende heeft de eer aan het Congres het volgende voorstel nopens het volkslied te doen : » 1° Middelen te beramen, opdat de gemeentebesturen er eene krachtige hand zouden aan houden, om te beletten dat de zoo ellendige straatliederen in hunne gemeenten publiek verkocht worden; ‘» 2° Middelen te beramen, opdat de volksliederen, welke in boekdeel verschijnen, in losse bladen onder het volk zouden kunnen verspreid worden. » De redenen, welke deze twee punten aan de beraadslaging der derde afdeeling van het Congres doen onderwerpen, zijn de volgende : » Sedert lang bestaat er eene wezenlijke leemte in het betamelijk volks- of straatlied. » Het lied, hetwelk tegenwoordig des zondags in de plattelandsche gemeenten publiek gezongen en verkocht wordt, is onder alle oogpunten een wezenlijk wangedrocht , dat enkel en altijd op denzelfden trant de afschuwelijkste en onzedelijkste misdaden verhaalt en eenen noodlottigen invloed op beschaving, kunstgevoel, goeden smaak en zeden uitoefent. » Van den anderen kant worden de liederen , die voor het volk geschikt zijn en min of meer kunstwaarde bezitten, in boekdeel uitgegeven en bereiken derhalve nooit hunne bestemming. v » VERHULST. » De heer DELCROIX. — Mijne Heeren, wij hebben, mijns dunkens, met de straatliederen niets te stellen. Laten wij goede liederen maken : dat is het eenige, dat wij vermogen te doen. Maar, de menschen verbieden te zingen, wat zij willen, dat is iets dat wij niet kunnen; te meer, daar hebben wij geen recht toe : dat is eene zaak van politie (Ja!)
Gedigitaliseerd en online gepubliceerd door Google Books