uit «Liederen en dansen uit de Kempen» door Harrie Franken
Men zong vaak samen tijdens het werk op het land, op feesten, bij het spinnen, tijdens de bedevaartstochten, en zo maar op de buurtavonden. Op deze buurtavonden was het zingen zelfs een van de belangrijkste bezigheden.
Gezeten rond het vuur ontspande men zich door het luisteren naar de balladen, soms wegdromend in de wereld van ridders, jonkvrouwen en koningskinderen, die hen het armoedige boerenleven even deden vergeten. Deze bijeenkomsten smeedden een hechte band. Hoe belangrijk deze wekelijkse buurtavonden voor de mensen zelf waren, blijkt wel hieruit, dat sommigen er meer dan een uur lopen voor over hadden. Ik hoorde vertellen, dat men soms de ‘mutsert’ onder de arm meenam om de gastheer niet alleen voor het vuur te laten zorgen. Laat op de avond liep men dan weer ruim een uur terug naar zijn eigen afgelegen stee.
Op zulke avonden leerde men vaak veel liederen. Trouwens zingen tijdens het werk deed men heel veel. De vrouwen zongen onder het wassen en men zong elkaar toe, terwijl men de was op het bleekveld uitspreidde. Anderen zongen onder het schoonschuren van de melkbussen, onder het afwassen, tijdens het eten koken enz. Ook de boer zong meer dan men zich nu zou kunnen voorstellen. Menige boerin vertelde mij, dat ze haar man al van ver hoorde aankomen, zingend op de kar. Door het eindeloos herhalen werden de liederen zo gedegen in het hoofd geprent, dat ze er tot op hoge leeftijd ongeschonden in bleven.
(uit «Liederen en dansen uit de Kempen» door Harrie Franken, Weebosch, 1978)