Walther Van Riet in “Zo d’ouden zongen” – De zangers dienden zich niet te schamen over hun pikante humor.
” De zangers dienden zich niet te schamen over hun pikante humor. Reeds in de zestiende eeuw zong men bij ons ten lande vele ogenschijnlijk onschuldige liedjes met dubbele bodem.
Liedjes over ‘een venusdierken’ of ‘een vrouwken amoureus’ lieten overigens geen ruimte voor misverstanden (Antwerps Liedboek 1544). De thema’s van verschillende pikante liederen zijn veel ouder dan men zou vermoeden. ‘Nicodemus’ is een wat vernieuwde versie van een oude historie dewelke verhaalt van een man die, na het overlijden van zijn vrouw, zich met zijn zoon terugtrekt in het bos. Als het kind 18 jaar oud geworden is, neemt hij het mee naar de buitenwereld. Bij het zien van een mooie vrouw vraagt de zoon wat dat voor een verrukkelijk wezen is. ‘Een gans’ antwoordt de vader. De zoon vraagt hem nu om zo’n mooie wezens in de tuin te laten grazen. Het einde van de historie is dat hij zich van zijn vader afkeert om zich bij de ‘ganzen’ te begeven.
Dit verhaal wordt reeds vermeld rond 1170, door Odin De Sherton, door Oesterlev naar een in 1326 In Bologna geschreven tekst, door de Franse schrijver Pierre de Limoges rond 1300, door de Italiaan Boccacio rond 1340, in het Nederlands door Abraham a Sancta Clara in l737 en tenslotte rond l900 door de Vlaming Pr. Van Duyse.”
(Walther Van Riet in “Zo d’ouden zongen”, 1983, uitgegeven door dansgroep Drieske Nijpers)