Jos Ghysens in “Het Aalsters Volksleven 1 – het Markt- en Straatlied” – Het concert van het leven opgevoerd in alle seizoenen!
“Het begrip Marktlied omschreef zichzelf: liedjes die door rondreizende straatzangers op markten, foren of kermissen, op de hoeken van straten of pleinen aan boeren en stedelingen werden aangeleerd, en naar de mode van de dag, de liefde en de wrede moord van hier of daar het hoofdthema uitmaakte.
Daarentegen leek het ons verkeerd de definitie van Straatlied door een te enge begripsomschrijving te beperken: voor de meesten betekent het immers het lied dat op straat gehoord werd, wat meteen ook een verwijzing naar vulgair of onbetamelijk inhoudt. ‘De mensen uit de achterbuurten,’ schreef A. Van Hageland (Hendrik Conscience en het volksleven, 1 59), ‘die wij trouwens weigeren met ‘schreeuwer s’ en ‘janhagel’ over één kam te scheren, mogen door zelfgenoegzame intellectuelen niet uit de volksgemeenschap worden gestoten. Wil men de laatste overblijfselen van ome gebruiken, onze volksliedjes, – humor en volksgeloof terugvinden dan gaat men inderdaad naar die simpele lui’. Ook andere gezangen kunnen door hun gebruik bij een bepaalde gebeurtenis, handeling of belevenis, een functionele waarde krijgen en op de straat overgebracht worden. Klanken, geluiden, taferelen die in de geest en in de verbeelding zijn blijven hangen: de moeder die haar kind wiegt in het park, de vroomheid tijdens processies en bedevaarten, de luidruchtige overmoed van jeugdige vrijers, het vreugdig gezang van afzwaaiende soldaten, het gebral bij politieke strijd, het geroep en getier van dronkaards en zatterikken op zaterdagavond, tierende en roepende feestvierders, de orgel- en harmonicaklanken uit herbergen en kroegen en het bonte gezelschap van volkstypes, de fraaie liedjes bij openluchtspelen … Het concert van het leven opgevoerd in alle seizoenen!
De straatliedjes van de volksbuurten hebben de ongegeneerdheid en de platheid van de taal gemeen, de ongebondenheid met het burgerlijk fatsoen en de ongekamde natuurlijkheid. Ze zijn zeker niet vrij van grofheid, wel zijn ze poëtisch meer waard om hun persoonlijke beeldspraak van vele bombastische, saaie of doodsbrave verzen die daarom welbewust terzijde werden gelaten.”
(…)
“Door de eeuwen heen hebben markten steeds een bijzondere aantrekkingskracht op de massa uitgeoefend. Het waren in zekere zin kermissen in ’t klein : de bezoekers kwamen er niet alleen om te kopen; maar ook om zich te vermaken.
Ze vermeiden zich in het bonte schouwspel van kramen en stalletjes, goochelaars, kwakzalvers, bedelaars, lopers, en daar tussenin verschenen de draaiorgels en liedjeszangers. Deze volkspoëten bezongen de gebeurtenissen uit het dagelijks leven, de laatste rampen, oorlogen, stakingen, en het minnespel en liefdedrama’s die wel een speciale plaats innamen. De deuntjes werden gezongen op een eenvoudige vaak onbeholpen wijze, sterk aangedikt door een sensationele noot en aangepaste mimiek. Hoofdzaak was immers dat de omstaanders zich door het verhaal lieten meeslepen en dat het in honderden afdrukken in de zakken der hoorders terecht kwam.
Niet alleen op de markten vonden de straatzangers een boeiend en gemakkelijk publiek. Andere gelegenheden om hun beroep uit te voeren of om iets meer te verdienen boden de kermissen en jaarmarkten, het bezoek aan de herbergen en het opluisteren van bruiloftsfeesten. Te Aalst zelf pleisterden zij ’s zaterdags aan de Oude Schouwburg aan de Hopmarkt, of aan de kiosk van de Grote Markt. ’s Zondags wachten zij de kerkgangers op aan de uitgangen van de St. Martinuskerk of aan de St. Jozefskerk.”
(…)
” Tot vóór 1914 paarde de straatzang de straatschilderij. Bij het lied moest het beeld gevoegd worden.
Waar gezongen werd van De Moord te Cruybeke daar moest men de moordenaar zien, liefst met het mes in de hand waar het bloed nog afdroop, anders had het geen ‘eigenschap’. De zanger sloeg daarbij met een lange mattestok tegen het zeil op het vak waar de betrokken personen naar het leven geschilderd waren.
Jammer genoeg bleken pamfletten en vlugschriften van Aalsterse liedjeszangers voor de eerste helft van de behandelende periode niet aanwezig te zijn. Hun namen werden pas in het begin van de twintigste eeuw op de gedrukte vliegende blaadjes aangetroffen. ”
(Jos Ghysens in “Het Aalsters Volksleven 1 – het Markt- en Straatlied”, 1978, Genootschap van de Aalsterse Geschiedenis,)
3 Commentaren
Geachte,
Graag had ik een copie van deze boek bekomen? Spijtig genoeg kan ik er nergens nog vinden. De persoon “Omer Opsomer” is nl mijn grootvader. Ik weet dat hij in de jaren ’50 en ’60 veel voor de stad zou betekend hebben, altans dat denk ik.
Zou u mij kunnen zeggen waar ik meer info kan terugvinden?
Alvast bedankt,
Philippe
Het boek werd in 1978 uitgegeven door het “Genootschap voor Aalsterse Geschiedenis” (contact Wilfried Vernaeve, Brouwerijstraat 39 te 9300 Aalst – lees ik op http://www.aalst.be). Het is hier en daar nog voor een woekerprijs te koop, zoals bv. op http://www.boekenventje.com/contents/en-us/d144.html
Maar er is slechts op 2 pagina’s van dat boek sprake van “Omer Opsomer” …
Ik heb het boek te koop voor 40 euro.Groetjes