De kus in de vier jaargetijden
Louise Fleuron (1877-1943), artiestennaam van Louise Adrianna Henriëtte van den Anker Hesselinck, oogstte rond 1900 succes met liedjes als “Aan de deur van je woning”, “De kroeg”, “Mannie, maak eens gauw m’n bloesje los” en onderstaand café-chantant lied van 1912 dat al snel door enkele marktzangers werd opgepikt.
De teksten van haar liedjes werden geschreven door Tony Schmitz, de muziek misschien ook maar dat wordt op de partituren niet vermeld. De versie die wij terugvonden is van 1912 of later want “Beroeps-Artiesten is de uitvoering ten strengste verboden, ingevolge de bepalingen der auteurswet van 1 november 1912”
Volgens Roger Hessel in “De filosofen van de straat” vond hij de tekst op een liedblad van Victor Vanderhaegen dat rond 1900 werd gedrukt. Nochtans staat op de partituur van 1912 dat het lied “gecreëerd” werd door Louise Fleuron, al kan dat ook betekenen dat zij de eerste was om het in Nederland in een theater te brengen.
Dat het lied in Vlaanderen alom gekend was is duidelijk: we vonden het in meerdere cahiers en liedboeken terug. Het zou dus ook kunnen dat Tony Schmitz de bestaande (vlaamse) tekstvarianten heeft bewerkt en dat de componist van de melodie in 1912 al niet meer gekend was. Dit liedblad uit de verzameling Wouters-Moorman zou eveneens rond 1900 gedrukt zijn:
De kus in de vier jaargetijden
Zij vijftien, hij zestien,
de jaartjes van dromen, onschuldig, rein.
Twee hartjes door liefde te samen gekomen,
het moest zo zijn.
Kort is nog het rokje en kort is het broekje
van haar of hem.
Toch zoeken ze samen een rustig stil hoekje,
dan zegt hij met bevende stem:
“Toe, geef me een zoen”
maar zij fluistert ontdaan:
“Neen, dat mag je niet doen!”
maar ze laat hem begaan.
Hij kust d’eerste keer,
zij doet net of ’t haar griefde
maar weldra kust z’hem weer:
da’s de lente der liefde.
En vaak blijven zij die zo vroeg reeds begonnen
hun liefde trouw,
dan heeft hij na jaren geheel haar gewonnen,
zij wordt zijn vrouw.
Hun liefde, tot dan toe in banden gekluisterd,
viert hoog getij.
Hij neemt zijn jong vrouwtje in d’armen en fluistert:
“Pas nu ben je werk’lijk van mij.”
Zij kussen elkaar met een vrolijke lach
en dat doen ze zowat honderd keren per dag.
’t Zij laat, hetzij vroeg, zoentjes moeten ze geven
en nooit heeft men genoeg:
da’s de zomer van ’t leven.
Dan komen de kleintjes en daarmee de zorgen
voor het bestaan.
Een kusje des avonds en één in de morgen,
daarmee gedaan.
Wanneer ze dan ‘s avonds om elf uur gaan slapen,
dan zijn ze moe.
Hij ligt met zijn mond als een hooischuur te gapen
en draait dan zijn rug naar haar toe.
Dan zegt hij: “Nacht, vrouw”
en zij mompelt: “Nacht, man”
Eén nachtzoentje: hij slaapt
en weet nergens meer van!
Dra rust ook de vrouw,
maar eerst zucht ze nog even:
“Vroeger sliept ge niet gauw…”
Da’s de herfst van het leven.
Ze zijn in de winter van ’t leven gekomen,
vergrijsd is ’t haar.
Dat zij elkaar kusten is reeds lang geleden
voor ’t gouden paar.
Maar op deze dag keert d’herinnering weder
bij ’t gouden feest.
Zij lacht wat verlegen en hij zegt heel teder:
“Ja, vrouw, wij zijn ook jong geweest.”
Dan spitst hij de mond met geen tand meer erin
en zij drukt hem een kus op zijn stopp’lige kin.
Dan zegt hij: “Och Heer,
zo een zoentje gegeven
hebben w’in lang niet meer.
Da’s de winter van ’t leven.
Partituur * De kus in de vier jaargetijden * | |
1. instrumentaal (met intro)
|
3 Commentaren
Wat ontzettend leuk dit terug te vinden. Mijn moeder zong dit liedje vroeger. Zij was geboren in 1920. Ik heb de tekst nog ooit genoteerd en we hebben het op verschillende familiefeestjes gezongen vaak ter ere van een huwelijksjubileum. Nu ben ik deze maand zelf 40 jaar getrouwd en is het extra leuk om dit vinden. Dankjewel!
Kijk eens op youtube
youtu.be/q83yIJNjRXw
Ik heb het liedje laten opnemen door Gerhild, een duits-belgische zangeres die in Berlijn woont.
YouTube heeft het ondertussen verplaatst:
zie https://youtu.be/q83ylJNjRXw?si=BE79pSYlWJgr60s5