Op een schonen zomermorgen (“De twee geliefden”)
In 1917 schreef Marie De Puyseleer het romantische relaas neer van twee geliefden die mekaar eeuwige trouw beloofden langs de oever van de vliet. Zij hield het bij 3 strofen en daarin is het allemaal rozengeur en maneschijn.
Dat schriftje is niet in ons bezit, het werd gedeeltelijk gepubliceerd door Alfons De Belie in het boek “Zo werd gezongen …” (Culturele Kring Boudelo, 1995).
Marie was, blijkens haar eigen aantekeningen, een dienstmeid “Op het kasteel” in Sombeke. Bij zo’n job kwam veel eentonige handenarbeid kijken en omdat naar de radio luisteren niet voor hen was weggelegd zongen dienstmeiden en keukenpersoneel zelf tijdens het werk oude, ellenlange romantische ballades. Het is niet ondenkbaar dat er in dit lied nog meerdere strofen moeten volgen waarin het plots en onafwendbaar misgaat, maar die zijn in het schriftje ofwel vergeten of moedwillig niet vermeld …
Overigens is Marie na haar huwelijk herbergierster geworden van “De Fontein” in Sombeke en ook daar zal ze allicht haar zangkunsten hebben aangewend tot meerder vermaak van de herbergbezoekers.
De melodie werd ook niet vermeld, maar we herkenden de tekst in de onbegeleide solozang van “Fokke” op een bandopname van Hugo Geeraerts, gemaakt bij de familie De Blick.
1. De twee geliefden - zang Fokke
|
Fokke is blijkbaar de 3e strofe vergeten en eindigt de 2e met de finale slotzin. De melodie is consistent met andere smartlappen uit de tweede helft van de 19e eeuw en deed ons tegelijk denken aan “Het hutje bij de zee” en “Achter in het stille klooster“. Zoals gewoonlijk interpreteert de volkszanger de melodie nogal vrij; wij hebben op onze beurt die melodie opgeschreven zoals wij denken dat het origineel zou moeten zijn …
De twee geliefden
Op een schonen zomermorgen
zaten in het weelderig gras
twee geliefden naast elkander
bij een zilv’ren waterplas
Rozen groeiden langs die boorden
van dat beekje, wonderschoon
en de jongling vlocht voor ’t liefje
van die bloemen ene kroon.
En de jongling vlocht voor ’t liefje
van die bloemen ene kroon.
Hij bekroonde dan zijn liefje,
zij verstiet den minnaar niet
wijl hij in haar blonde lokken
zijne vingeren glijden liet.
Stil, onmerkbaar, helt haar voorhoofd
naar hem over, ja en toen
stortte hij zijn ganse zinnen
in een enklen liefdezoen,
stortte hij zijn ganse zinnen
in een enklen liefdezoen
Ja, die zoen deed haar herleven,
de min die haar overwon
dwong het meisje hem te zeggen
wat zij niet meer zwijgen kon.
Eeuw’ge liefde, eeuw’ge trouwe
zwoer hem het ontroerde kind
dat in zielsverrukking zuchtte:
ik heb u altijd bemind,
dat in zielsverrukking zuchtte:
ik heb u altijd bemind.
Partituur * De twee geliefden * | |
2. instrumentaal
|
1 reactie
Volgens Harrie Franken in “Van Zinge en Speule” (in Kroniek van de Kempen deel 18, pag. 135) wordt deze tekst inderdaad gezongen op de melodie van “Achter in het stille klooster”. Hij zou het niet alleen in schriftjes maar ook in de liedbundel “De zingende nachtegaal” (Frans Rombouts, 1911) hebben gevonden met vermelding van die melodie. Een andere bron “Zo de oudjes zongen (1900-1918) zou dan weer als melodie “Zilverdraden tussen ’t goud” vooropstellen en die past inderdaad perfect, inclusief de herhaling op het einde van de strofen. cfr “Nooit meer oorlog” voor de “Zilverdraden”-melodie.