Wat zoudt ge zonder ’t werkvolk zijn ?
Tekst van Napoleon Destanberg (in het boek “Al de liberale liedjes en gedichten van Nap. Destanberg 1846-1866″) op de zangwijze “De la robe et des bottes” uit de “Vaudeville de la Robe et des Bottes” van Joseph-Denise Doche (1766-1825) die we reeds vermeldden in “Soldaat van de vrede” en “De blauwe kiel“.
Van Destanberg is in de “officiële” Vlaamse Liederenschat enkel zijn gedicht over “Artevelde” terug te vinden (op muziek van F.A. Gevaert); de meeste van zijn gedichten gingen niet over illustere helden die fier de Vlaamsche Gedachte beleden, maar wel over de grote tegenstellingen tussen arm en rijk – ongeacht de taal die werd gesproken. Hij werd in zijn tijd bij de “progressieve liberalen” gerekend en zijn sociale ingesteldheid paste blijkbaar niet in de romantische Vlaamse ontvoogdingsstrijd. Ook nu nog lijken sommigen het niet erg te vinden als werknemers uitgebuit worden door ultra-liberale bazen: als ze maar Vlaams spreken is alles in orde.
Wij vonden de partituur van “De la Robe et des Bottes” terug in “Béranger Lyrique, oeuvres complètes”, een lijvig boekje uit 1850 dat we ooit bij “De Sleghte” in Brussel konden kopen, maar het is ondertussen ook gratis te raadplegen bij Google Books. P.J. de Béranger leende voor zijn lied “Le Censeur” uit 1822 de melodie van J.D. Doche die toen nog leefde.
Zonder den Werkman
Gij die verwaand den werkman durft versmaden,
aan zulk een dwaas richt ik vooral mijn lied.
Die enkel zoekt om in genot te baden,
die maar u zelf in gans de schepping ziet,
hoe kunt gij zo uw nietigheid vergeten?
Wie kookt uw dis, wie perst uw duren wijn?
Wie brengt u drank en wie bezorgt u eten?
Wat zoudt ge zonder ’t werkvolk zijn? (bis)
’t Is feest volop, de luchters en kristallen,
een stergewelf, verspreiden licht en glans.
Geen pen, hoe fiks, zou al die weelde mamen,
die toverpracht bij ’t warrelen van den dans.
Mevrouwkens, fier op ’t vleien van die heren
gij zijt uw schoonheid schuldig aan ’t satijn.
En wie maakt u uw rijke zijden kleren?
Wat zoudt ge zonder ’t werkvolk zijn? (bis)
Hé! Uit de weg! Hé, lompert, gare, gare! –
Zoo klinkt de stem van Monseigneur koetsier,
1k kom daar heen en ‘k hoor een droeve mare:
een werkman plat gereden als een dier!
Hun eigen werk verplettert de arme slaven,
Hadt gij ze niet tot ’t maken van uw trein,
Ge zoudt te voet gelijk de lomperts draven,
Wat zoudt ge zonder ’t werkvolk zijn? (bis)
En als het lot die heerkens roept ten strijde
Ze blijven thuis bij ’t moederlijk gestreel.
Dat ’t volkskind voor wat geld hen niet bevrijdde.
God ! wat soldaatjes van gebakken meel.
Dat gaat u niet, hein? al dat nedersaavlen,
– Oh! quelle horreur ! C’est bon pour un vilain! –
Maar mée wet geld kunt gij uw eere kaavlen.
Wat zoudt ge zonder ’t werkvolk zijn? (bis)
Maar ‘k hoor u reeds met onbeschaamdheid snoeven:
“Bah, werken zij, ze doen het niet voor niet,
Fi donc, laat ons gerust met al uw boeven,
c’est insolent, au diable met uw lied!”
Maar al uw geld, zal dat u voedsel geven?
Uw stuivers, zijn dat kleren, woonst en wijn?
Op tonnen goud zoudt gij van honger sneven!
Wat zoudt ge zonder ’t werkvolk zijn? (bis)
Welnu, ‘k verzoek u ’t werkvolk wat te sparen.
Niet in de naam van Broedermin en God,
da’s praat voor u, dat moet men laten varen,
die heilige taal bestempelt gij met spot.
Maar werpt g’een blik op al uw rijke zalen
en zegt ge trots: da’s allemaal het mijn.
Ge moet dan ook eens in u zelf herhalen:
wat zou ik zonder ’t werkvolk zijn? (bis)
(strofen 3 en 4 niet weerhouden in onze partituur)
Partituur * Zonder den Werkman * | |
1. instrumentaal
|
1 reactie
Dit lied werd ook overgenomen in “Strijd Lawijt, honderd jaar werkmansliederen”, 2013, uitgeverij EPO, ISBN 978 94 91297 52 6