Zij die niet slapen
Kees Pruis (1889-1957) zette in 1921 het door hem, samen met Willem Ciere (1883-1955), in 1916 geschreven “Zij die niet slapen” op plaat. Hoeveel platen er daarvan in Vlaanderen verkocht zijn weten we niet, maar het lied had wel veel succes in de café-chantants alhier.
Kees kwam hier al even ter sprake in ons relaas over het lied “De pruimendief” van Tamboer, hoog tijd dat we hem wat meer eer betonen.
Op een CD in de reeks “Amusementsklassieken” zijn een aantal van zijn successen van 78-toerenplaten gedigitaliseerd en gefatsoeneerd, al moet je daar nooit mirakels van verwachten… Ook “Zij die niet slapen” staat er – natuurlijk – op.
Het meest bekend is hij nog van zijn “Populaire feestmars”, een potpourri die begint met “En dat we toffe jongens zijn” en mede-schuldig is aan de nog steeds opduikende polonaises tijdens met veel gerstenat gezegende familiefeesten.
In 1934 nam hij ook het grappige “Oh, Johanna” op met The Ramblers en daar is de geluidskwaliteit al iets beter te pruimen. Een andere gekende klassieker op zijn repertoire was “Breng eens een zonnetje onder de mensen“, dat evenwel niet door hem was geschreven en waar ook Tamboer de melodie van leende voor 1 van zijn satirische liederen. Enfin, op YouTube zijn er heel wat liedjes van hem te vinden.
Het melodramatische “Zij die niet slapen” stelt aan de hand van vele voorbeelden de kloof tussen burgerij en arbeiders aan de kaak. Vooral het onbegrip, ja, zelfs het misprijzen van de rijken tegenover de werkende “proleten” is een doorn in het oog van de zanger. Een protestsong dus, waarbij de auteurs het overlaten aan de toehoorders om de gepaste conclusies te trekken. Nergens is er sprake van revolutie, opstand, geweld maar het is wel duidelijk dat er iets in die samenleving moet veranderen.
Er werden door markt- en straatzangers aangepaste teksten bij het lied verzonnen om het beter te doen aansluiten bij actuele gebeurtenissen. Over problemen in de mijn, op zee, in het leger bijvoorbeeld.
Het populaire lied werd veelvuldig overgepend in de liedjesschriften van ijverige gelegenheidszangers en -zangeressen, hier een voorbeeldje uit Rode:
Willy Lustenhouwer ontdekte nog een andere tekst op dezelfde melodie:
We laten het aan de aandachtige lezer over om te besluiten of er honderd jaar later veel veranderd is …
De muziek van het origineel is niet gemakkelijk! En snel! Ook Kees Pruis slaagt er niet in om zijn eigen lied correct te zingen volgens de partituur van Willem Ciere, al spreekt men bij een artiest in zo’n geval van “interpretatie”. Het “gewone” volk raakte al helemaal niet wijs uit de vocale sprongetjes en als Walther Van Riet het hoort zingen in het Waasland tekent hij dan ook een vereenvoudigde versie van het refrein op:
Tenslotte citeer ik graag uit één van de vele interessante werkjes van Julien De Vuyst, in dit geval uit het boek “Marktzangersliederen uit Erpe-Mere”:
“De marktzangers schermden natuurlijk met geen maatschappelijke stelsels of waren niet zozeer geplaatst om theoriën op te bouwen. Ze kozen partij voor de “werkman” op hun manier. Het hongerloon waarvoor een arbeider bijna dag en nacht moest wroeten werd door hen aan de kaak gesteld. De rijken, die oppermachtig waren en dus alles voor het zeggen hadden, waren in hun liederen het mikpunt en werden aangeklaagd. Vooral de armoede van de kleine man en de knechtenrol van de minder gegoeden stonden in hun liederen centraal. De marktzanger stond aan de zijde van het “koelievolk” en ontzegde aan de rijken het recht om zo op te treden tegen hun medemensen. Kerk noch wet brachten verandering in deze toestand want zijzelf waren er mede oorzaak van.
Naderhand werden, onder druk van het volk, lichte toegevingen gedaan en deze veranderingen zouden de basis vormen van een nieuw tijdperk: de overgang naar een menswaardig bestaan. De marktzanger heeft een belangrijke rol gespeeld in de ontvoogding en in de sociale strijd van het “gewone” volk, wellicht niet uit eigen belang omdat hij tot die groep behoorde, maar eerder omdat het zijn taak was een dergelijk facet uit het dagelijks leven te bezingen. Zoals thans het dagblad de spreekbuis is van het volk, was toen het lied op vliegend blad het medium om hun wensen te laten kennen of hun ontevredenheid te uiten.”
Ik wil er wel aan toevoegen: net zoals dagbladen nu, was de marktzanger ook heel erg bekommerd om goede verkoopcijfers van zijn liedbladen en hij zong dus in de eerste plaats liederen die de mensen wilden horen. De “rijken” gingen niet op de markt naar volkszangers luisteren…
Zij die niet slapen
Aan ’t eind van de dag ligt de arbeid te neer.
De rust komt van donkere nacht.
’t Is overal stil en het mensdom in rust
Vindt, slapend, hernieuwende kracht.
Zelfs moeder natuur schijnt in sluim’rende rust,
Wanneer zij het zonlicht niet zag;
En toch slaapt niet alles, er zijn er nog veel
Wier nacht is gemaakt tot een dag.
Want zij die niet slapen, is ’t liefdevol mens,
Verpleegster in’t ziekengesticht;
De moeder die biddend, in tranen verstikt,
Aan ’t ziekbed van ’t kindje om beterschap snikt;
En ook hij, de werker der donkere mijn,
Die niet weet of hij er nog morgen zal zijn.
Die afdaalt door honderd gevaren omringd,
in donkere schacht zijn blijde liedje zingt.
Het rijke gezin heeft de kreeft en salaad
Verorberd aan ’t kost’lijk souper;
Zij zijn dol op vis, en mevrouw ordonneert
Garnalen, voor het dejeuner
En morgen tracteert ze op heerlijke tong,
Ze maakt heel ’t gezin reeds belust;
Ze dromen des nachts van de heerlijkste vis
Te midden van zalige rust.
Maar zij die niet slapen, is’t moedige volk,
Die bonkige kerels op zee;
Die stormen trotseren terwille van’t brood.
Op vele manieren beloerd door de dood.
En wie, als het stormt, ook niet slaapt is de vrouw
Die neerknielt en bidt, vol van droefheid en rouw,
Voor ’t lichaamsbehoud van haar man en haar zoon;
Haar moeilijk bestaan heeft het rouwkleed tot loon.
In zacht rode kussens van ’t spoorwegcoupé,
Daar zit een gezelschap bijeen;
Ze schimpen en schelden op ’t mindere volk:
Dat werkvolk is immers gemeen.
Ze vragen steeds maar hoger loon voor hun werk.
D’r is niets zo’n proleet naar de zin…
Ze schelden nog verder, maar dan komt de slaap,
En ’t deftig gezelschap slaapt in.
Maar hij die niet slaapt, is die ruige proleet
Daar vóór op de locomotief,
Die ’t leven van honderden heeft in zijn hand,
Hij wordt door geen moeheid of slaap overmand,
Met een been in ’t graf en ’t ander in de cel,
Gij, eersteklasslapers, bedenkt gij het wel,
Zijn handen zijn vuil en al stinkt hij naar ’t zweet
Die man waakt voor u, hij, gesmade proleet.
Partituur * Zij die niet slapen * | |
1. Kees Pruis op 78T (fragment)
|