Van den versmoorden zeeman
Florentine Sterckx noteerde rond 1915 in haar liedjesschrift dit:
Het lied volgt op een paar liederen over de Eerste Wereldoorlog, waaronder “Madelon” van 1914, en staat een paar tientallen pagina’s verderop nogmaals in het schriftje: ze moet het een belangrijk lied gevonden hebben. Om onbegrijpelijke redenen betitelt ze het telkens als een “wrede moord te Brussel”, terwijl uit de tekst duidelijk blijkt dat het lied zich afspeelt aan de kust te Oostende, waar een jonge man dood aangespoeld is.
Het lied is bij Florentine onvolledig: de dode jongeman heeft bij haar in strofe 7 een brief in de hand, maar wat daarin staat vernemen we niet. Roger Hessel tekende bij Ermenie Acou te Moerkerke hetzelfde lied mét melodie op onder de titel “De droevige maagd” maar zijn bron kende nog slechts 4 strofen, waaronder gelukkig wel de verklaring van de brief:
Het ging dus in negen strofen over een liefdesdrama à la “Lena die Schone“: de ouders van de jongeman waren vermoedelijk tegen het geplande huwelijk gekant en daarom pleegde hij zelfmoord.
De derde strofe bij Florentine is een beetje een raadsel…
Misschien had ze dit moeten schrijven:
"En onze liefde baarde vele geneugten maar nu baart zij ons vele bezwaar. In mijn schoon dagen moet ik nu zuchten als ik denk aan mijn lieve minnaar."
Het Kliekske brengt hun versie van dit lied op de CD “Schipper, ik wil varen” en ze noteren dat ze het vonden op een anoniem marktzangersblad onder de titel: “Nieuw liedeken van den Versmoorde over zijne beminde. Stemme: volgt den zanger.” Ook bij hen ontbreekt de strofe over de inhoud van de brief.
Uit al deze bronnen distilleerden we het volgende.
Van den versmoorden zeeman
Aanhoort eens hier gij maagden en vrienden
aanhoort ’t geklaag van een droevige maagd
die op het graf van haren beminde
nu zit te wenen bij duistere nacht.
Refrein:
Ach God, en ik zag hem zo teer
die ik bemin hij is er niet meer
Ach God mijn beste vriend
hij ligt in de zee verslind.
Ik heb bemind omtrent zeven jaren
een zacht en deugdzaam en brave zeeman
die wou nog eerst een reisje gaan varen
om dan te worden mijne man
En onze liefde baarde veel geneugten
maar nu baart zij aan ons veel bezwaar.
In mijn schoon dagen moet ik nu zuchten
als ik denk aan mijn lieve minnaar.
Wij waren voor elkander geboren
en in mijn hert daar staat zijne naam
wij hadden aan elkander gezworen
van tot de dood malkander bij te staan.
En onze naam die stond al geschreven
in het contract gemaakt voor den trouw
en mijn bruidskleed dat was al gesneden
binnen vier dagen werd ik zijn vrouw.
Droevigen dag, ‘k zal u nooit vergeten,
als ik vernam dat uw schoon lichaam
binnen Oostend’ op ’t strand was gesmeten
ik riep: “Adieu, ’t is met mij gedaan.
Het hert vol pijn en beroofd van zinnen
liep ik op ’t strand, vond daar op het zand,
het dode lichaam van mijne beminde
met enen brief van zijn eigen hand.
In dezen brief kwam hij te verklaren,
hij sprak zo schoon: “Mijn zoet lief aanhoort,
dat mijn ouders er d’oorzaak van waren,
dat ik hier lig in de zee versmoord.”
Aan wie moet ik mijnen nood gaan klagen?
Er is voor mij genen troost meer op aard.
Opent dit graf en wil mij begraven
hier aan de zijde van mijnen minnaar.
Partituur * Van den versmoorden zeeman * | |
1. versie van Het Kliekske (fragment)
|
Aanvulling 26-1-2021
Jef Klausing vond dit lied op een “vliegend blad” van David Vermeulen, gedrukt in Oostende, met als titel “Liefde drama te Oostende; droeve klacht van ene jongedochter op ’t graf van haren beminde ” (stemme: De Bedrukte Pater).
Hij publiceerde het in “De Plate”, tijdschrift van de Oostendse Heemkundige Kring, 3e jaargang, nr 5, februari 1974
Op dat liedblad staat nog een voorlaatste strofe die bij andere bronnen ontbreekt:
als de dag van trouwen kwam aan
hij die werd dan van mij dan gescheiden
en naar het treurig graf gedaan.