Een reisje naar Brussel (met de trein)
We beseffen het niet meer maar “reizen” was voor onze Vlaamse plattelandbewoners in de eerste helft van de 20e eeuw nog altijd een avontuurlijke en uitzonderlijke onderneming. Mijn overgrootouders hebben de zee nooit met eigen ogen gezien, ze hadden er geen tijd en geen geld voor en bovendien vertrouwden ze het openbaar vervoer (de stoomtrein of -tram) niet helemaal.
In vele café-chantant liedjes komen zelfs relatief korte treinreisjes dan ook aan bod als uitzonderlijke belevenissen en in het geval van reizen “naar Brussel” ook meestal met een dubbele bodem: soms wordt de welgestelde plattelander reeds op de trein verleid en vervolgens meestal opgelicht, soms laat hij zich in de stad door een welbespraakte verleidelijke jongedame bestelen.
Dat was niet gebaseerd op vooroordelen, maar op harde feiten, zoals we ondermeer kunnen afleiden uit dit krantenbericht van 21-01-1894 (De Denderbode) “Nog altijd worden vreemdelingen te Brussel ontvangen door lieve, vriendelijke juffertjes, die menen hunnen oom, of peter van de spoortrein te zien komen, hem hartelijk omhelzen, hunne vergissing ziende, beschaamd de vlucht nemen. Ongelukkiglijk heeft dan gewoonlijk de horloge of de portefeuille van de oom ook de vlucht genomen.”
Dergelijke liedjes werden graag en met leedvermaak overgenomen in de handgeschreven cahiers waaruit kon geput worden tijdens avondlijke dorps- en familiefeesten.
Enkele voorbeelden:
De kluiten van nonkel Jan
(zangwijze: “Sur l’air du tralala” cfr “Saint Nicolas, patron des écoliers”)
Ik heb een deel gekregen van m’n nonkel Jan,
in kluiten, franken, centen, ‘k had er bergen van.
‘k Was nooit verder geweest dan ergens bij Moeskroen,
dus dacht ik: ‘k zal een reizeke naar Brussel moeten doen.
M’n kluiten moeten er aan van mijne nonkel Jan (bis)
Des anderdaags had ik al nieuwe kleren aan,
Wel wel, zei onze Triene, gij zult schone staan,
Ik was zo fel voorzien, in mijne port’monnee,
‘k Zette mij op de trein, en ‘k reed naar Brussel mee.
Ik was daar aangekomen in een kalme straat,
En daar wist ik algauw hoe dat ’t in Brussel gaat,
Een juffer kwam bij mij, en zei kozijn bonjour,
Ze pakte m’in h’r armen, en we ging’n op toer.
(…)
Ons buikske goed gevuld, ons hartje ferm gesust,
Mijn hoofd viel achterover en ik sliep gerust,
Maar als ik wakker wier, ‘k keek zo verwonderd rond,
Omda’k dat lieve meisje niet meer were vond.
De garçon kwam d’r bij, en vroeg was ’t goed voldaan?
Was ’t alles goed gesudderd, en ook goed gebrään ?
Maar j’had zijn notjes bij, dat werd voor mij geleid,
Ik zocht toen overal, maar ‘k was mijn kluiten kwijt.
Tussenrefr.
M’n kluiten waren der an, van mijne nonkel Jan (bis).
Vrienden, als j’in je leven eens naar Brussel gaat,
Let op van al die juffertjes daar langs de straat,
Want dat is hutsepot, met vele vellen in,
Dat deugt niet veel van buiten, maar nog vele min van binn’ .
Slotrefr.
M’n kluiten zijn der an, van mijne nonkel Jan (bis).
(uit “Geschiedenis van het café-chantant”, Willy Lustenhouwer)
In een liedjesschrift uit Meerbeek neemt de verteller de trein naar Gent en belandt hij in een compartiment met “een schoon mademoiselle”. Daar doen ze samen met de trein “sjoek sjoek”.
wat ik voor had op den trein
met een schoon mademoiselle
vrienden lief, luistert eens wel.
Ik reed op ja naar Gent
ik was blij en kontent.
Die juffrouw ook misschien,
ik was met haar daar gans allien (alleen).
Maar ik hoor den trein al op de baan (tsjoek tsjoek)
hoe dat hij ons een gang liet gaan (tsjoek tsjoek)
Den damp die kletterde op de ruit (tsjoek tsjoek)
van tijd tot tijd hoor ik de fluit (tsjoek tsjoek)
Zo gaat dat een paar strofen dubbelzinnig voort om te eindigen met:
wij zaten daar zo gerust,
ja, zo stil als een muis,
ge hoorde van ons geen gedruis.
Zeg het mij hoe het kost zijn,
’t was precies een liefdetrein
en hij reed er juist op maat
tot in Gent, waar hij nu staat.
Gelukkiglijk dat hij bleef staan (tsjoek tsjoek)
want ’t machien wou niet meer gaan (tsjoek tsjoek)
vapeur dat kwam er niet meer uit (tsjoek tsjoek)
en was zelfs niets meer in de fluit (tsjoek tsjoek)
Bij de Brusselse kluchtzanger Theo Van Cranenbroeck is het niet meer de trein die het toneel is van de oplichting maar het vliegtuig. Het resultaat blijft hetzelfde: de argeloze vliegenier is het lieftallige meisje én zijn portefeuille kwijt.
Een lied dat we op verschillende plaatsen terugvonden heeft het over een man die graag sigaren rookt en hiervoor de toelating vraagt, eerst aan een oudere vrouw maar die wil er niet van weten, dan aan een jong meisje en die heeft geen bezwaar. Maar – zoals te verwachten – eens ze uitgestapt is zoekt hij haar tevergeefs en blijken ook zijn centen foetsie. Hij durft het niet aan zijn vrouw bekennen en liegt dan maar dat hij zijn centen “mis gestoken” heeft.
‘k Moest laatst te Brussel zijn
‘k Mocht laatst in Brussel zijn
en ‘k ging al naar den trein
gekleed gelijk een heer,
’t was voor den eersten keer.
Ik stapt’ in een coupé
zo blij gezind tevree,
zie wat ik tegen kwam
al met een ouw dikke madam.
Zij bekeek me van opzij,
‘k had nog niet gesproken.
Eensklaps roept ze tegen mij:
“Gij moogt hier niet roken”
‘k Zei: madam, geneert u niet,
vrees voor geen gevaren.
Maar zij antwoordde subiet:
ik ben voor geen sigaren
Ik sprak beleefd tot haar:
Madame mijn sigaar
heeft zulk een goeden geur
dus vrees voor geen malheur.
Maar zij antwoordde snel:
houd op met uw gekwel.
Mijnheer, versta me wel
of ik trek seffens aan de bel.
O! Madam het doet mij spijt,
wilt u toch bedaren.
Maar ze riep met veel laweit:
weg met uw sigaren.
O! Dat was een vieze vrouw
die verstond geen reden.
‘k Ben dan spoedig en algauw
uit die coupé getreden
In het compartiment
daarnevens gansch kontent
zat daar een lieve kind,
ik vroeg haar dan gezwind:
Lief meisje, zeg het maar
geneert u mijn sigaar?
O! Neen mijnheer sprak zij,
kom zet u maar wat bij mij.
En zij sprak zoo zacht en zoet,
zo van alle dingen.
Zij zat in mijn hartegloed,
‘k kon mij niet bedwingen.
‘k Vroeg een kusje, met plezier,
schonk ze’t gansch verdoken
Terwijl ze riep: “Pas op, ’t is hier
verboden van te roken”
We reden verder voort
door niemand meer gestoord.
Ik zat dicht aan haar zij,
zo vloog den tijd voorbij.
Ik stapte uit den trein
‘k zocht naar mijn lieve klein,
ik zocht daar overal rond
of ik het meisje niet meer vond.
En dan zag ik tot mijn spijt
dat ik was bedrogen,
ik was al mijn centen kwijt,
zij was weggevlogen.
Ik sprak: o mijn vrouwtje teer,
‘k heb ze mis gestoken,
wijl ik dacht: ik zal nooit meer
van die sigaren roken.
Partituur * Een reisje naar Brussel * | |
1. instrumentaal
|
4 Commentaren
Ik ben op zoek naar een liedje over een treinreis naar Brussel. De eerste strofe klinkt als volgt:
Ik had ne franc of zeventien gespaard
Met grote moeite had ik die bijeen vergaard
Ik dacht daar ga ik van op reis
Naar Brussel of naar Parijs
Het zou heel fijn zijn als u mij kunt helpen
In het boek “Anderlecht zingt zoals vroeger” (1991, Ontspanningsclub van ’t Broeck) vond ik dit, maar zonder vermelding van melodie (als u die toevallig kent …):
Een bezoek aan menneke pis
‘k Had ne frank of zeventien gespaard
met veel moeite had ik dat bijeen vergaard
‘k dacht met die centen daarmee ga ik op reis
‘k ga voor nen dag of acht naar Brussel of Parijs
‘k Liep naar de statie om een kaart heel gedwee
naar waar moet ge vroeg hij –
‘k zeg g’hebt er geen affaire mee
‘k lag door het vensterken van het portee!
wel wel dat was een spel
den trein die reed dat was kadee
en al de bomen en akkers reden mee
somtijds dacht ik dat den trein bleef staan
ik kon mij daar niet uit verstaan
omdat ik alles zag vergaan
* * *
Ene met koper knoppen dat was fijn
dien knipte daar een gaatje in dat kaartje van den trein
k’stond in Brussel te gapen ik weet niet hoe
den weg moest ik niet vragen want ik wist niet waar naartoe
‘k liep dan maar op het goed vallen uit
d’een straat in d’ ander uit
het was grand genre op den boulevard
‘k zag niets als winkels en bazaars
‘k vroeg aan een agent van police
zeg mij mijnheer, waar is
het standbeeld van Manneken Pis?
* * *
Dien agent sprak minzaam tegen mij
gaat daar maar door dat straatje en dat pleintje daar opzij
dicht daar tegen is een winkeltje met vlees
wel vriend als ge zo goed zijt dan vraagt ge het maar eens
ik langde mijn pet af en zegde dankuwel
en dan ging ik mijne weg voort rap en snel
maar wat verder moest ik blijven staan
want een meisje sprak mij aan
wel zoete vent sprak zij present
ge zijt in Brussel niet bekend
zeg mij waar gij ievers wezen moet
ventje spreek maar zoet
ik wijs u den weg met spoed
* * *
Ik zei lief kind hoor mij eens even aan
weet gij hier omtrent Manneken Pis niet staan
ja zegde zij ’t is hier rechtover in het café
trakteerde gij een pint dan ga ik met u mee
‘k zei wel ja maar dat was colosaal
’t was zo een staminee met een groot portaal
in dat portaal stond mij ene demoiselle
maar binnen was ’t een spel
een vrouw of vier, rokskens tot hier
’t waren de vrouwen van plezier
‘k moest niet lang wachten want ’t was zeker waar
‘k zag het standbeeld daar en sloeg mijne handen te gaar
* * *
’t Was zo een staminee van eerste klas
ik houde mijn centen in mijn handen alras
zo een juffer met nen korten rok
trakeerde, zegde zij, met ne Münich of nen Bock
ik zei lief kind mijn bok heb ik niet bij
dien staat in mijnen stal en mijn geit die staat er bij
zij glimlachte maar ze zweeg sebiet
haren haring braadde niet
‘k trok er van deur zonder getreur
en ik liep recht naar den vapeur
als ik nog eens naar Brussel ga geloof me, voortaan
zal ik naar Manneke Pis niet meer gaan.
DItzelfde lied staat ook in “Zo d’ouden zongen” van Walter Van Rieth, pag. 242, mét melodie. Het wordt daar toegeschreven aan Jef Van Zoom.
En ik vond nog enkele varianten: we zullen het lied uitwerken en op de site plaatsen.
(zie Manneke Pis (2)
Beste Johan,
Dit is de tekst die ik al een hele tijd zocht. Hartelijk dank. Ik ben er heel blij mee. Van een man uit Antwerpen had ik eerder al anderhalve strofe ontvangen met een partituur. Hier kan ik mee verder.
Louis Raaijmakers