De wees van de Communard (1894)
Van 18 maart tot en met 30 mei 1871 – dat is ondertussen 142 jaar geleden – werd Parijs geregeerd door “De Commune”, een socialistische beweging.
Die was op 26 maart democratisch gekozen en twee dagen later geïnstalleerd, maar het leger van Versailles – waar de Franse regering zich had verscholen – viel op 30 mei Parijs binnen en versloeg de “communards”. De strijd was kort maar hevig, zo weet Albert Boone S.J. in “Het volkslied in Europa”, deel 2, te melden:
“De strijd heeft zeven dagen geduurd en nam bloedige vormen aan. De verdedigers van de stad legden het vuur aan de Tuilerieën, het Louvre, het stadhuis en het rekenhof. Van 24 tot 26 mei doodden zij de gijzelaars.
De vergelding was even wreed: 20.000 communards werden gefusilleerd en de burgemeester van Parijs verklaarde: ‘Ik ben ervan overtuigd dat men méér mensen heeft terechtgesteld, dan er ooit op de Parijse barricaden stonden.‘
Drastische hervormingen had de Commune op die korte tijd doorgedrukt:
- het leger werd vervangen door een nationale garde van burgers;
- de Kerk werd gescheiden van de Staat
- de middenstand zag vele schulden kwijtgescholden om hen een nieuw élan te geven.
In de groep zaten allerlei revolutionaire bewegingen: anarchisten, marxisten, Blanquisten, republikeinse liberalen … Omwille van die samenwerking wordt de Parijse Commune door veel socialisten nog altijd herdacht.
Een zeer bekend lied dat in bedekte termen deze communards bezingt is “Le Temps des Cerises” van J.B. Clement, een in 1867 naar Brussel uitgeweken Fransman.
Ook aan de marktzangers ging deze ophefmakende periode niet ongemerkt voorbij. Het lied “Bloedige sneeuwvlokken” bijvoorbeeld verhaalt het gewelddadig neerslaan van deze kortstondige superdemocratie. En “(De wees van) De Communard”, dat we op verschillende plaatsen tegenkwamen, benadrukt vooral de gevolgen voor de weeskinderen, want dat werkte meer op het gemoed van de toehoorders dan 20.000 terechtgestelde burgers.
In het liedjesschrift van Jeanne De Greef uit Wambeek bij Ternat vonden we dit:
Ongeveer dezelfde tekst vinden we terug in “Liederen van de Industriële Revolutie” waar samensteller Eric Demoen het herkent als een tekst van de Gentse café-chantant auteur Edward Smol (1853-1925) die het uiterlijk in 1894 zou geschreven hebben. Marktzangeres Rosalia Worst ( die we niet kennen, nergens anders kwamen we die naam tegen) liet de tekst in Antwerpen bij Jos Janssens op een liedblad (niet in ons bezit) drukken, en Willy Lustenhouwer vond nog iemand die de melodie zong als volgt:
Volgens het boekje “Het oude socialistische lied”, 1980, een heruitgave van jaargang 14 nr 1 van de “Germinalreeks” dat dertig jaar eerder verscheen, hoort er nochtans een heel andere melodie bij:
Wij kozen voor de versie van Lustenhouwer en selecteerden 4 strofen van de originele tekst.
toen gans Parijs was strijdgezind.
Een communard die drukte stevig
aan zijne borst zijn enig kind.
De moeder wenend zonk terneder,
maar ’t uur was daar, fel sloeg de trom.
De man ging heen en ’t kind vroeg teder:
zeg vader, komt gij wederom?
Ja meisje wees maar blijde,
kom staak uw droef getraan,
uw vader gaat ten strijde
voor ’t vrije volksbestaan.
Met woede vecht men allerwegen,
op straat langs plein en boulevards.
’t Kanon kraakt woest zijn kogelregen
ach ’t leger wijkt der communards.
Helaas het arme kind is weze,
haar vader viel in d’eerste rang,
de held die nimmer kende vreze,
ten grave rust hij, eeuwig lang.
Uw vader, lieve kleine,
getrouw aan zijne vaan,
die viel voor ’t eedle reine,
voor ’t vrije volksbestaan.
Juist was een jaar nu heengevlogen
dat hij zijn bloed voor ’t volksheil gaf,
als ’t weesje vroeg, bedrukt, bewogen,
zeg moeder waar is vaders graf?
Och geef me geld, sprak’t onder klagen
voor ene kroon van bloemen fijn,
ik zal ze vaderlief gaan dragen,
hij zal dan toch zo blijde zijn.
Ach kind, ik kan niets geven,
niets dan een zilte traan,
aan hem die gaf zijn leven,
voor ’t vrije volksbestaan.
En d’arme wees met snelle stapjes,
geroerd door moeders felle nood,
liep om haar pop en met wat lapjes
stak zij haar speelgoed gans in’t rood.
Zij ijlt ermee door’t gure weder,
naar ’t kerkhof heen, waar vader lag,
en legt op’t graf haar popje neder,
terwijl ze snikt met droef geklaag
O vader zoet, o waarde,
‘k bied u mijn speelgoed aan,
omdat gij streedt op aarde
voor ’t vrije volksbestaan.
Partituur * De wees van de Communard * |