Alleen is maar alleen
Ook dit liedje haalden we – dankbaar om zoveel naarstig opzoekingswerk – uit het onvolprezen boek “De geschiedenis van het Café-chantant” door Willy Lustenhouwer (Brugge, 1987). De bron wordt niet vermeld, maar we hebben ondertussen een heleboel varianten gevonden.
In “Zo de ouden zongen” zegt Walther Van Riet op pagina 174 dat “De oorspronkelijke partituur wordt bewaard in het Archief en Museum voor Vlaams Cultuurleven te Antwerpen”, waarna hij het liedblad afdrukt met de vermelding “Woorden van Fr. Van Aerschot, muziek van Oct. Van Aerschot”. Een “partituur” is het niet want de melodie ontbreekt op dat liedblad.
De tekstschrijver/zanger moet “Sus” van Aerschot (1865-1939) uit Antwerpen geweest zijn die in het begin van de 20e eeuw een “liederenalmanak” uitgaf. Sus is overigens ook te zien als kantienhouder in de film “La gloire du régiment” uit 1937. Zijn zoon Octave (1889-1977) speelt er de rol van “Drogekeel”, een zatlap dus.
In “Komt vrienden, luistert naar mijn lied” (bijeengepend door ijverige studenten onder leiding van Stefaan Top) wordt gemeld dat hij in duo met zijn vrouw optrad: een heel familiebedrijf!
Louis Laermans uit Herent schreef het lied ijverig over in zijn omvangrijk liedjesschrift.
Een nog zwaarder verminkte versie kon Harrie Franken optekenen in Postel bij Lisa Van Herk en publiceren in het boek “Liederen en dansen uit de Kempen“.
Tekst en melodie van de strofen zijn bij Lustenhouwer een beetje gestileerd; aan de andere tekstversies te zien moet het oorspronkelijk een zenuwachtige bedoening geweest zijn, waarbij enkel het refrein door iedereen vlot kon mee gezongen worden. Wij hebben ons dus vooral op die gestileerde versie gebaseerd en er nog wat aan geschaafd.
Alleen is maar alleen
Als Adam werd geschapen, stond hij zo gans alleen
in’t paradijs te gapen, zag niemand rond zich heen.
De man kon dat niet kroppen en zo ging hij algauw
bij God de Vader kloppen om te smeken naar een vrouw.
Ach God, geef mij er een,
want ik heb er geen, ik blijf hier niet alleen!
Refrein:
Alleen is maar alleen
en alleen dat is geen leven,
een mens is niet van steen
en alleen is maar alleen.
Men hoort soms van malheuren, als men gazetten leest,
van moorden die gebeuren, onder de meisjes ’t meest.
Ze vragen om te trouwen, hun ouders zeggen neen,
ze zouden liever sterven dan te blijven gans alleen.
Als zo een aardig kind,
een jongen bemint,
dan is ze zo verblind.
Een tweeling werd geboren, ’t gebuurte riep alarm,
die mensen zijn geschoren en waren reeds zo arm.
Vader en moeder lachen, zeiden dat’t zo moest zijn,
ze waren saam gekomen, z’amuseerden zich die klein’,
dus daarom beste liên,
als j’een tweeling ziet,
weerzenden kan je niet.
Een man die moest voor zaken op reis gaan naar het scheen.
Zijn vrouw alleen te laten? Hij had schrik als elkeen.
Die man was pas vertrokken, een goede vriend van haar
die kwam al op zijn sokken, zij verschoot ervan voorwaar.
En ze sprak stil en zacht,
g’hebt een goed gedacht,
blijf bij mij heel de nacht!
Partituur * Alleen is maar alleen * | |
1. instrumentaal
|
Willy Machiels stuurde ons een opname afkomstig van 78-toerenplaat Reneyphone F.42419 en gezongen door P. Asselberghs “van de Scala van Antwerpen” circa 1923. De melodie, zoals Willy Lustenhouwer die (veel) later kon noteren bij een bejaarde zanger in het Brugse, wijkt daar licht van af.
2. *Alleen is alleen* - P. Asselberghs
|