Lied van de Herderin
Een populair liedje, we vonden het in meerdere schriftjes terug.
Bij Victor Clerinx:
En bijvoorbeeld ook bij Victorine Laes:
Victor (circa 1932) ging dus op jacht met een “goed” gedacht, Victorine (circa 1918) met een “vies” gedacht, maar misschien bedoelden ze wel hetzelfde…
Strofe voor strofe zijn er nog andere verschillen in beide versies.
Het verhaal is min of meer hetzelfde: een mooie, onschuldige herderin zit in de wei haar werk te doen en wordt opgemerkt door een jongeman waarvan al snel blijkt dat hij van adel is. Hij biedt haar een luilekkerleventje aan in ruil voor haar gunsten. Simpeler gezegd: hij wil met haar vrijen en probeert haar gunstig te stemmen door met zijn portefeuille te wapperen. Maar zij heeft er geen zin in en zegt dat ze best tevreden is met haar boerenleven. “Mijnheer zijn matras is te zacht, op boerenkaf ben ik groot gebracht” (boerenpap in de tekst van Victor Clerinx).
We gingen op zoek naar geografisch verder afgelegen bronnen om nog beter te kunnen vergelijken en de vele twijfelgevallen in de tekst te kunnen oplossen. En hopelijk was er ergens een spoor van de melodie te bespeuren.
In “Onder de Groene Linde” – deel 4, bijeengeschreven op basis van veldwerk verricht door Ate Doornbosch, zitten meteen meerdere versies rond dit verhaaltje “Daar was ereis een herderin”, maar de tekst (opgetekend rond Groningen) is toch zeer verschillend van vorm. Die zou volgens Doornbosch teruggaan op een lied van Jan Pieter Heije (1809-1876) die de tekst in 1844 publiceerde in de Enkhuizer Almanak.
In “Zo de ouden zongen” van Walther Van Riet citeert hij de eerste strofe als volgt:
Al met een goed gedacht
‘k Ging wandelen in het groen
Al met een goed fatsoen
Daar zag ik in het rond
Of ik niets te schieten vond
Een lieflijken zang die in mijn ooren klonk
Van eene schoone herderinne
Gij zult met mij meer vreugd rapen
Als met uw schaapjes in de wei
Hier kijkt de jager dus in het rond “of ik niets te schieten vond”, wat ons een veel plausibeler wending lijkt dan wat we in de schriftjes vonden. En “schieten” mag hier gerust figuurlijk begrepen worden, want – weet Van Riet – reeds in de 17e eeuw vinden we liedjes waarbij de jager op vrouwelijk wild uit is.
Inderdaad, in “Het oude Nederlands lied – deel 1” toont Florimond Van Duysse als lied nr 58 “Ey, schoone nimph” van 1619. Zingt u het maar luidop:
Hier valt de edelman meteen met de deur in huis en laat geen enkele twijfel bestaan over zijn bedoelingen. Toch duurt het 8 strofen eer de koning begrepen heeft dat ze niet te koop is en met een simpele boer zal trouwen:
met uwen boer in ’t wout,
zaeyt, maeyt en plant, en soeckt u kost te winnen
wanneer gy zijt getrout.’
– ‘En gaet ghy koningh, ick blijf in bosschagie:
gaet by u juffers in het hof,
versoeckt die, door u konings lof,
tot snoo boelagie.’
Op de website SeniorPlaza vonden we in de rubriek “Liedjes van toen” dan weer een fel gelijkende versie, inclusief de typische volkse spelfouten:
‘k Ging daar al in het groen een wandelingsken doen
‘k Liep daar al in het rond hoor wat ik zingen vond
Een lieflijk gezang dat in mijn horen klonk
Ja ’t was een lieflijk herderinneken, lag in de weide op hare zijde
Met hare schaapkens zeer verheugd van zin zong zij het liedeke van zoete min (bis)
Roger Hessel noteerde het in West-Vlaanderen, en – zoals we van hem gewoon zijn – mét melodie, die we met dank zullen gebruiken in onze finale versie.
De tekst introduceert weer een nieuwe amusante afwijking, lees maar:
Al met een goed gedacht
En met een zoet fatsoen
Zo kwam ik in het groen
Wat vond ik daar op de grond
Die ik daar zitten vond
Het schone lief gezang
Dat in mijn oren klonk
Het was een schone herderinne
Zat in de weide op hare zijde
Haar spaarkas was verheugd van zinnen
Ze zong een liedeke al van de mei
Haar “spaarkas”? We zijn al heel wat dubbelzinnige beeldspraak tegengekomen, maar deze is nieuw! Neen, serieus, de zangeres heeft het woord “schaapkes” gewoon verkeerd begrepen.
Harrie Franken (in “Van Zinge en Speule – deel 4 – pagina 141) vond een gezongen versie in Bergeijk en die melodie lijkt heel sterk op wat Roger Hessel noteerde.
De tekst wijkt weerom lichtjes af:
al met een goed gedacht
al met een goed fatsoen
zo trok ik in het groen
en raad eens wat ik daar zittend vond
een lieflijk wijsje dat mij in d’oren klonk
en ’t was een schoon lief herderinneke
daar in die weide op hare zijde
bij hare schaapjes geheel beroofd van zin
ze zong het liedeke al van de min
Tenslotte bekeken we de versie die Willy Lustenhouwer noteerde in zijn boek “Café Chantant” (lied nr 116), eveneens met de melodie die we bij Roger Hessel zagen: dat zal dan wel de goeie zijn.
Bij hem is het refrein:
’t was in de weide, ‘k zat aan haar zijde,
en hare stemme klonk verheugd en blij,
ze zong een liedeke al van de Mei.
Dat lijkt op het eerste gezicht nog de meest “propere” versie van allemaal, wat toch enige verwondering wekt als we weten dat het in de café-chantant sfeer werd opgetekend. Maar “in mei legt elke vogel een ei” zegt het spreekwoord, dus “Mei” en “min” zijn eigenlijk hetzelfde. Bovendien heeft de café-zanger er een extra-slotstrofe aan toegevoegd (die we nergens anders vonden en) die de erotische spankracht nog wat moet verhogen.
Wij lieten ons door al deze versies inspireren om er uiteindelijk dit van te brouwen:
Lied van de Herderin
Ik trok er eens op jacht
al met een vies gedacht,
en met een klein fatsoen,
zo trok ik door het groen,
toen ik daar op de grond
een meisje zitten vond,
het was een schoon gezang
dat in mijn oren klonk:
het was een lieve herderinne,
lag in de weide op hare zijde,
met hare schaapkes blij van zinne
zong zij een liedeke al van de mei.
met hare schaapkes blij van zinne
zong zij een liedeke al van de mei.
Ik hoord’ haar lieken aan
waarop ik stil bleef staan,
liefde mij overwon,
wat schone maagdenblom.
Ik zat daar in het riet
en dacht: zij ziet mij niet,
maar ’t geen dat ik vernam
dat was een groot verdriet!
‘k Begaf mij langs de stille wegen,
de meid verschrikte, zij was verlegen.
Ik zei haar toen de liefd’ mij overwon:
ik ben de zoon van een baron.
Ik zei haar toen de liefd’ mij overwon:
ik ben de zoon van een baron.
Ach meisje lief en fijn:
gij moet niet droevig zijn,
hebt gij dan genen vriend,
die u oprecht bemint?
Als hij u geren ziet
en niet laat in ’t verdriet,
ach schone herderin,
waarom trouwt gij hem niet?
Maar mocht ik met mijn hart en zinnen
u toch beminnen, schoon herderinne;
gij zult er veel meer vreugde vinden
bij mij dan bij uw schaapjes in de wei.
gij zult er veel meer vreugde vinden
bij mij dan bij uw schaapjes in de wei.
Jongman als ik verkeer,
dan toch met genen heer,
want ik ben een boerin
daar steekt veel zorgen in.
En als wij gaan naar ’t bal,
‘k zie daar geen koe of stal,
een boerenzoon wens ik
waarmee ik trouwen zal.
En ik blijf liever herderinne,
den boerenstiel die zal ik beminnen
want meneer zijn matras is veel te zacht
op boerenkaf daar ben ik groot gebracht
want meneer zijn matras is veel te zacht
op boerenkaf daar ben ik groot gebracht
En man, nu voor het lest,
schiet maar en doet uw best,
maar stoor geen herderin
die zit al op haar nest.
En als de min zich meldt
in bossen of in veld,
denk dan maar niet te gauw
al aan het jagersspel
want zo een jacht zou ons verdrieten,
tussen de schaapjes een haas te schieten,
het is verdrietig zo een reis gedaan
en zonder wild weer naar uw huis te gaan.
het is verdrietig zo een reis gedaan
en zonder wild weer naar uw huis te gaan.
Partituur * Lied van de Herderin * | |
1. instrumentaal
|
Aanvulling 26/2/2018
Luc Schouppe stuurde ons een opname van een paar jaar geleden waarop zijn moeder Julienne Poelaert (Schendelbeke ° 1922 + 2016) dit lied zong zoals ze het geleerd had van haar vader, smid Hector Poelaert. Met zijn toestemming kunnen we die opname hier aan iedereen laten zien. U zal merken dat er wel wat kleine verschillen zijn in de tekst maar dat de melodie wonderwel overeenstemt met de versie die we hadden gedestilleerd uit eerdere bronnen.
4 Commentaren
Ik heb ook een herderinnenlied. De eerste regels zijn: Er was een herderin in ’t land, ik weet het uit de boeken.
Het gaat over een herderin die haar schaapjes kwijt is. Ze vindt ze terug maar hun staarten zijn afgesneden. Die moet ze er weer aan zetten. Ik heb een Engelse equivalent van het lied gevonden.
De vraag is of de Nederlandse tekst een vertaling is van de Engelse. Of is er een andere oorsprong?
Indien gewenst kan ik de volledige tekst bezorgen.
A. Boone vermeldt het (engelse) kinderlied in zijn lijvig boekwerk “Het Vlaamse volkslied in Europa” (2002, pag. 1573):
Little Bo-Peep has lost her sheep
And can’t tell where to find them;
Leave them alone, and they’ll come home,
And bring their tails behind them.
(+ 4 strofen)
Boone meldt dat hij de eerste strofe met melodie terugvond in “The Baby’s Opera” van W. Crane, gepubliceerd in 1900.
En inderdaad … maar waar die het optekende weten we niet. Dat boek staat vol met oude, bekende “nursery rhymes”, ook dit lied zal dus wel 18e-19e eeuw zijn.
Waarde Johan,
Het lied van de herderin en de jager kon ik in 1976 opnemen uit de mond van mijn nonkel Jef Huyghe (°Wulveringem 1913 – ib. 1990). Hij had een liedschrift (gestart ca. 1935) en zong op familiefeesten. Beroep: landbouwer in Wulveringem.
Misschien enkele interessante tekstvarianten.
Jef zingt, 4de strofe, vers 6:
“’t Is in een koeienstal” en vers 12: “met boerenpap…”
Strofe 5, vers 5: “En als de liefd’u kwelt…” / vers 9: “want zo een jacht zou u verdrieten” / vers 12: “ja, ’t is verdrietig zo ter jacht te gaan…”
Op enkele noten na zingt nonkel het lied ook volgens de meegedeelde melodie.
In mijn eindwerk (1979) beschreef ik de liederen van dit genre als een uitvloeisel van de pastorella.
Ze herinneren sterk aan het aloude, pastoraal-bucolische genre, meer in het bijzonder aan de pastorella. Die liedsoort heeft zich vooral in de 12de en de 13de eeuw in de Provence en in Noord-Frankrijk (inbegrepen het toenmalige graafschap Vlaanderen) ontwikkeld. Het genre was een reactie op het hoofse canzo van de Provençaalse troubadours. Het canzo bezong in hoogdravende bewoordingen de smachtende liefde van de ridder voor zijn onbereikbare, geïdealiseerde geliefde aan wie hij onbaatzuchtige dienst verschuldigd was. Een verlangen dat compleet lucht was, abstract, virtueel. De dichters van de pastorella staken daarmee de draak. De setting is identiek als in het canzo (natuur, idyllische omgeving, enz.), maar de taal is niet hoofs, veeleer volksrealistisch. Soms op het boertige af en recht voor de raap…
Andere mansfiguren die in zulke liedjes opduiken zijn “een heer uit de stad”, “een student”, “een rijke koopman”, enz. Ze lopen met hun fijne, vieze maniertjes allemaal blauwtjes op bij het ongekunstelde vrouwvolk van te lande.
Zo ziet men, denk ik toch, hoe een middeleeuws genre het bij manier van spreken nog heeft uitgehouden (via de mondelinge overlevering) tot ca. de jaren ’20/’30 van de 20ste eeuw.
Groeten,
Jan
Dat van die “koeiestal” in de 4e strofe lijkt me inderdaad beter en plausibeler.