De Nachtwacht
In het liedjesschrift van Victorine Laes vonden we een liedje over een beroep dat opnieuw populair is geworden in sommige steden: de nachtwacht of vigilante.
Afgaande op de tekst moet dat uit een revue of een operette komen, zoals er voor de tweede wereldoorlog ook in Leefdaal veelvuldig werden opgevoerd. Meestal waren die geschreven door Louis “van spoinke” Michiels en opgevoerd in zijn eigen theaterzaal op de eerste verdieping van zijn woonst. Maar wie de auteur van dit kluchtlied is weten we niet, en evenmin in welk stuk het voorkwam of wie dat speelde en zong.
Ook de melodie konden we niet meteen achterhalen op basis van de tekst. Toevallig liet ik de tekst zien (in 2001) aan mijn vader en die meende er wel iets in te herkennen, maar veel kwam ik verder niet te weten. Enkele maanden later overleed hij en veel later vond ik tussen zijn talrijke muzikale archieven een muziekblaadje waarop hij zijn jeugdherinnering aan dit lied blijkbaar nog dezelfde dag in notenschrift had genoteerd.
De Nachtwacht
Ik ben de nachtwacht lijk ge ziet.
Een beter waker is er niet
ik ben op ronde dag en nacht
en zonder vrees doe ik mijn wacht.
Ik kijk langs hier en loer langs daar
en word ik ergens iets gewaar
dan spring ik met mijn sabelken vooruit
en roep dan overluid:
REFREIN:
Wie daar? Wie daar?
Ge zijt gevangen dat is klaar!
Kom spoedig uit, gij boevenspruit
of ‘k steek mijn sabel door uw huid.
Maar geen kabaal
of ‘k maak u een proces verbaal
en als cadeau mee naar ’t bureau,
Vooruit, Vooruit, of klop!
Het was op enen don’kren nacht
dat ik loerend stond op mijn wacht
ik hoorde plots’ling een gerucht
ik stak mijn oortjes in de lucht.
Wat men daar deed merkte ik ras:
’t was Kobe die aan’t stelen was
sprong met zijn buit al over enen muur
doch ‘k riep hem na vol vuur:
Onlangs het was reeds middernacht
hoorde ik kussen stil en zacht
ik lei me stil tegen een poort
zo heb ik alles afgehoord:
’t was Jefke die wat liefde vroeg
aan Mieke die haar liefde kloeg
Jef kuste Mieke vurig op den mond
doch ik riep er terstond:
Op zeek’ren nacht in’t late uur
stond ik dromend tegen een schuur
ik hoord’ een ritslen om mij heen
‘k zag een meisje want ’t maantje scheen
’t Was Leentje van de molenaar
zij trok mij blozend dicht bij haar
wijl zij mij streeld’en kuste vroeg ze blij:
O, Jan, waak eens bij mij?
‘k Wil wel, ‘k wil wel,
antwoordde ik aan Leentje snel
Zijt gij niet bang als ik u vang?
‘k Waak over u mijn leven lang!
Min mij, zei zij,
wijl zij haar hoofd tegen ’t mijne lei
en ‘k zoende teder haren mond,
terstond, terstond (smak smak)
En ’t was een vreugd’ want elken nacht
hield Leentje met mij trouw de wacht
tot zij mij zei, Jan, spreekt rechtuit
wilt gij uw Leentje voor uw bruid?
Ik was content, wij trouwden gauw
en Leentje had mij in haar klauw
en elkeen die ons trouwfeest zag
die riep het uit met blijden lach:
Slotrefrein
Voorwaar, voorwaar,
Jan is gevangen dat is klaar
Zijn vreugd is heen, want Jan heeft Leen
voor eeuwig plakken aan zijn been
Doch ‘k lachte luid
alle die fijne spotters uit
‘k hield bij Leen op ons huwlijksnacht
zo blij de wacht, zo zacht!
Partituur * De Nachtwacht * | |
1. instrumentaal
|
|
2. Wreed & Plezant - 2007
|
1 reactie
Dankzij het speurwerk van Boudewijn, kleinzoon van de auteur, hebben we nu zekerheid dat Louis Michiels tekst en muziek van dit “kluchtlied” schreef in … januari 1921 volgens een geschreven nota van de auteur of in 1935, volgens de handgeschreven muziekpartituur van dezelfde auteur. Allicht als onderdeel van een muzikaal toneelstuk of van een “revue”, opgevoerd in 1 van de 4 toneelzalen die Leefdaal rijk was in de eerste helft van de 20e eeuw.
Dat mijn vader de melodie in 2001 nog uit het hoofd kende is opmerkelijk: hij moet die als kind – hij was 10 jaar oud in 1938 – horen zingen hebben bij de opvoering van een toneelstuk of revue in de Filharmonie, maar meer dan een handvol keer kan hij dat toch niet gehoord hebben, en een plaatopname of zo bestond er niet van …