Den Dronkaard
We gaan nog een tijdje door met het bewerken van uitzonderlijke liedbladen-met-muzieknoten, afkomstig van het Antwerpse echtpaar Ellegiers-Jacobs.
Het gaat zelden over specifieke feiten maar over algemeen gekende (mis)toestanden of dramatische thema’s. Dronkenschap bijvoorbeeld was een wijdverspreide kwaal, met bittere armoe tot gevolg.
Den Dronkaard
[A] Mad. Ellegiers [C] Ch. Halleux
Het middernachtuur was nabij,
in ginds somb’re hut zat in lij
een vrouw nog zo jong en vol smart,
drukt wenend een kind aan haar hart.
Wijl bittere kou dringt in huis
en vader die is nog niet thuis.
Het knaapje, nog maar zeven jaren,
sprak: Moeder, ’k haal vader naar huis.
Door koude en slecht weer
loopt daar het knaapje teer
in lompen met een bleek gelaat
zoekt het met smart zo laat op straat.
Toch loopt hij verder rond
tot hij zijn vader vond,
hoort hem dan in een dronken staat
wijl hij daar een kroeg binnen gaat.
Hij stapt in de kroeg dan vol moed.
Ach vaderke, roept hij zo zoet,
kom, ga mee naar moeder, ’t is tijd,
gij weet niet hoe zeer dat zij lijdt.
Z’is ziek, heeft de koorts op dit uur,
bij ons thuis geen brood of vuur.
Verdrinkt toch niet die laatste centen
waar moeder naar wacht op dit uur.
’t Smeekt met zijn handjes saam:
Vader wil mede gaan,
Moeder verlangt naar u zo zeer,
och kom, voldoet haar nog ne keer.
Schenk haar dit laatste geld
dat Moeders harte kwelt
want haar verdriet is toch zo groot,
kom, troost haar in haar droeven nood.
Den dronkaard riep woest: maak u voort
daar gij mijne vreugde hier stoort.
Wat deert mij uw moeders verdriet
en ook hare dood in ’t verschiet.
Maar ’t knaapje zijn harte dat bloedt,
roept nog eens: mijn vaderke zoet,
komaan da’k u huiswaarts leidt henen
want Moeder is braaf en zo goed.
De man, bedwelmd voortaan,
moest dan ook huiswaarts gaan.
Den haan die kraaide ’t morgenduur
en buiten was het weder guur.
Hij trok dan stromp’lend heen
met ’t kind zo gans alleeen,
rukt de deur dan open terstond,
wijl hij zijne vrouw stervend vond.
Het knaapje, versteld, bleef daar staan
en zag zijne moeder dan aan.
De man viel verschrikt daar ter neer
terwijl dat de knaap riep zo teer:
ach Moeder, gaat van mij niet heen,
anders blijf ik gans alleen.
De vrouw trok het kind bij haar neder
wijl zij stervende kust het teer.
Dood, riep hij, gans alleen,
ach Moeder, gij zijt heen.
Zachtjes ontvliedt een zuchtje stil
’t Viel op zijn moeders lijk zo kil.
Daar stond de man, verdwaasd,
met ogen vaag, verglaasd.
Stom staarde daar die man altoos,
hij was dan ook gans zinneloos.
Partituur * Den dronkaard * | |
1. instrumentaal
|