Hij droomde van den Hemel
Op een liedblad “gedicht en gezongen door Alfons Van Gestel en zijne dochter” krijgen we het relaas voorgeschoteld van een rare droom.
Althans, dat beweert Van Gestel. In feite is het een slimme manier om kritiek te leveren op de overheid zonder gevaar voor represailles. Ook collega’s van hem gebruikten dat handigheidje, zoals we al zagen bij een lied van Tamboer.
Van Gestel verwoordt in het tweede refrein zijn ongenoegen over de Operatie Gutt zonder dat letterlijk te vermelden, uiteraard.
De gekozen zangwijze “Mon Paris” (1925) werd ondermeer bekend door de uitvoering van de illustere Josephine Baker die haar licht amerikaans accent nooit is kwijtgeraakt. Zij begint met het refrein, Van Gestel wacht daarmee tot na de eerste strofe, zoals het hoort.
Hij droomde van den Hemel
[A] Alfons Van Gestel [C] Lucien Boyer, Vincent Scotto “Mon Paris”
‘k Was overlest in diepe slaap
en gelijk al dat het veelal gaat
zeggen wij: dromen is bedrog,
schijt g’in uw bedde, ’t ligt er ‘s morgens nog.
Maar zie ik viel toch in een zoete droom,
alles om mij heen was zo wonderschoon.
Een engel kwam om mij welaan,
om naar den Hemel mee te gaan.
Wij gingen zo zacht, zonder liegen,
naar omhoog, ja naar omhoog,
verwonderd omda’k zo kost vliegen,
‘k was als een pluimke dat niks woog.
Na een korte tijd vereerd,
door de lucht gevoyageerd,
zagen wij dan den Hemel aan.
Sinte Pieter onverstoord
stond te wachten aan de poort
en hij vroeg mij naar mijnen naam.
De poorte die vloog voor mij open,
‘k mocht den Hemel binnen gaan.
Als ik nu in den Hemel was
’t wonder was voor mij toch wat te straf.
Ik werd geleid het ging zo snel
aan den arm van den engel Gabriël
’t Geen ik daar zag was goud en zilver schoon,
zo kwamen wij in ’t midden aan den troon.
Den opperbaas vroeg mij alras
hoe dat het nog in België was.
Ik sprak er: Mijnheer, zonder liegen,
’t is niet meer om uit te staan.
Het volk speculeert en bedriegers
die komen alles op te slaan.
Blijft het langer zo bestaan,
ons klein België zal welaan
met zijn boelken de grond in gaan.
Z’hebben laatst, naar men beweert,
de frank gestabiliseerd
maar men woekert nog meer en meer.
Den tijd is teveel overdreven,
dat is waar, ja dat is waar.
Als ik nu alles had verteld,
d’engeltjes die werden opgebeld,
zij vlogen allemaal rond mij,
ik voelde mij toch zo lustig en blij.
‘k Zag daar de tafels duizend meters groot
gevuld met rijstpap, vis en krentenbrood,
vis zonder graten, vogels, wijn,
jenever, bier en brandewijn.
Ik was er zo goed aan het smullen
van dat vlees en van die pap,
ik wilde mijn buiksken wel vullen
en ik die proefde van alles wat.
Maar opeens werd ik gewaar,
mijne vrouw trok aan mijn haar:
“Hela ventje, ge moet opstaan.”
Ik werd wakker, ‘k zag alras
dat het juist maar dromen was,
ik sprong algauw mijn bedde uit.
‘k Was weer van den Hemel in d’helle
als ik weer moest werken gaan.
Partituur * Hij droomde van den Hemel * | |
1. instrumentaal
|