De Belgische Peerlala
Op de populaire melodie van Pierlala (zie hiervoor “Het lied van de pap“) werden ontelbare liedteksten geschreven. Eentje uit circa 1833 vonden we in het boekje “Liederen uit de Oude Doos – Bittere Pillen – Satirische liederen”, bijeengesprokkeld door D. Wouters en gepubliceerd in 1943 bij uitgeverij De Schouw in ’s Gravenhage. Verzamelaar D. Wouters heeft meerdere dergelijke boekjes samengesteld, al of niet in samenwerking met J. Moormann, op basis van zijn uitgebreide verzameling liedblaadjes uit de 19e – begin 20e eeuw. Die verzameling is ondertussen in het bezit van de Koninklijke Nederlandse Bibliotheek. De meeste van die liedbladen zijn zorgvuldig ingescand en te bekijken via De Nederlandse Liederenbank en/of via Het geheugen van Nederland.
Het gaat dus hoofdzakelijk over teksten door markt- en straatzangers verspreid in Nederland maar er zit ook heel wat Vlaams materiaal tussen.
Zo ook dit lied, geschreven door G.K.L. Bergmann uit Lier en gepubliceerd te Gent in 1895 in het boekje “Vader Bergmanns’ Gedenkschriften” laat D.Wouters in een voetnoot weten. En die voetnoot bevat een leuke anekdote die ons deed besluiten deze Pierlala-versie alsnog te publiceren.
Het lied werd volgens D. Wouters circa 1833 (dus kort na de “Belgische Revolutie“) voorgedragen op een zangavond1 en viel zodanig in de smaak dat er ook een Franse vertaling werd gemaakt.
Een Haagse liedjeszanger kreeg het in handen, een jood. Hij liet zich een kostuum maken, dat den Belgischen Peerlala moest verbeelden, deed het lied drukken en ging ermee langs 's heren straten. Ook in Den Haag had het lied een groot succes. Prins Albert van Pruisen2, de echtgenoot van prinses Marianna, ging voorbij, bleef even staan en kwam op de gedachte - 't was kort na 1830 - hem mee te nemen naar het koninklijk paleis. Aldus geschiedde! De koninklijke familie zat juist aan de dis, en keek natuurlijk vreemd op toen prins Albert aldus vergezelschapt binnen kwam. Ook in die omgeving moest de man zingen en eveneens met succes. Hij werd levendig toegejuicht en gebisseerd3 en met een welgevulde beurs verliet hij het paleis.
Dat succes had niets te maken met de kunde van de straatzanger maar alles met de satirische inhoud van het lied. Peerlala bezingt daarin de kwalijke gevolgen van de onafhankelijkheidsstrijd in 1830 waarbij alleen enkele rijken profiteerden en alle eerlijke fabrikanten, kooplieden, werkmannen, boeren en zeelui in kommer en kwel achterbleven. ’t Is bij elke oorlog hetzelfde liedje… In de vierde en in de laatste strofe wordt zelfs gesuggereerd dat de leden van het Voorlopig Bewind niks tekort hadden en (daarom) geen tegenspraak duldden.
Geen wonder dat dit lied bij het verongelijkte Nederlandse koningshuis succes kende! Datzelfde koningshuis dat pas in 1839 zijn aanspraken op de Belgische Troon opgaf en noodgedwongen de Belgische onafhankelijkheid erkende.
De Belgische Peerlala
Peer, onze oude goede vriend,
kwam gisteren uit zijn graf.
Hij was zeer vrolijk; welgezind
nam hij zijn klaksken af.
Hij dacht: “De oorlog is gedaan,
hier zal men vast aan ’t smeren gaan.”
’t Was mis! zei Peerlala sasa,
’t Was mis! zei Peerlala.
Hij zag de fabrikant vol druk
zonder couragie staan.
Die riep: “Och, weg is ons geluk,
nu zijn w’er deerlijk aan.
‘k Wou dat de duivel had gevat
den dien die ’t spel begonnen had.”
’t Waar goed, zei Peerlala, sasa,
’t waar goed zei Peerlala
Eerrtijds verschafte ik werk en brood
aan menig armen vent.
En nu ben ik zelf in de nood,
mijn nering is aan ’t end.
Moet dat nu zijn verlost en vrij?
‘k Was liever in de slavernij.
Ik ook, zei Peerlala sasa,
ik ook, zei Peerlala
De koopman die met oorden4 zat
in de Hollandse tijd
die roept: “Wat wordt mijn beurs toch plat
met onze liberteit.
Die schelmen hebben ons gekuld
maar hunne zakken zijn gevuld.”
Foei, foei, zei Peerlala sasa,
foei, foei, zei Peerlala
De werkman roept: “Noch brood, noch kaas,
‘k heb heden niet één zier.
Eertijds onder den ouden baas
dronk ik mijn pintje bier.
Waar zal ik met mijn kinderen gaan
als de fabrieken stil gaan staan?”
Om zeep, zei Peerlala sasa,
om zeep, zei Peerlala
De boer die roept met volle mond:
” ‘k Begreep eertijds de wet.5
En nu, voor iets dat ‘k niet verstond,
werd ik in ’t kot gezet.
Als d’overheid wil spreken gaan
zegt zij: Mossieu, ka ni verschtaan.”
Spreek Frans, zei Peerlala, sasa,
spreek Frans, zei Peerlala
De zeeman die riep op het lest:
“Nu is ’t met varen uit
Het schip dat ging naar Oost en West,
wordt nu een mosselschuit
want overal zitten we in ’t net,
nu zijn we, potvolblommen, vet!”
En vrij, zei Peerlala sasa
en vrij, zei Peerlala
“Maar Peer, zeg mij eens om Gods wil,
wie won aan dat gedruis?”
“Ja,” zei Peer, “hiervan zwijg ik stil
zo stil gelijk een muis.
Want Van de Weijer6 en gezel
die zou mij pakken bij mijn vel.”
Saluut, zei Peerlala, sasa,
saluut zei Peerlala
_____________