Willem’s leven en dood
Uit het liedjesschrift ons bezorgd door Luc Geens uit Merksem:
Dit is een (anti-)oorlogslied geschreven door Theophiel Govaert op “L’âme des violons” (1913). Het werd ooit gepubliceerd in de rubriek “Beknopt Verslag” van Het Nieuwsblad met de melding dat het op een liedblad stond, gedrukt bij Cosyn en toegestuurd door F. Van Schendel uit Aalst. Dat weten wij dan weer omdat we het terugvonden in de omvangrijke verzameling krantenknipsels en liedbladen ons onlangs bezorgd door Jan De Vos uit Rumst!
Ook in “Zo d’ouden zongen” van Walther Van Riet vonden we het terug, met een door de overlevering gehavende melodie. Volgens Roger Hessel in “Marktliederen uit de Grooten Oorlog”, die ook tekst en melodie publiceert, schreef Govaert de tekst ten behoeve van zijn vriend en café-chantant zanger Gust Van Daele, die het op zijn beurt aanbood aan Tamboer. Het was dus een succes.
Kort samengevat schetst de auteur de absurde situatie dat een knappe geneesheer een ziekelijk kind (Willem) er door trekt, maar nauwelijks is hij gezond en wel of hij wordt opgeroepen om ten strijde te trekken en daar “werd hij gedood van in het eerste uur.” En dat gaat het verstand van de auteur te boven:
“Een dokter tracht zieken ’t herstellen;
een andere geleerde maakt het plan
om mensen massaal neer te vellen,
‘k begrijp er niets meer van.”
Willem’s leven en dood
Ziek’lijk was hij van in zijn kinderjaren,
mager en teder en bleekjes als was.
Menigmaal hoord’ ik den dokter verklaren
dat het een algemene zwakte was,
dat hij Willem nog ooit wel zou genezen
wist hij heel goed en verzekerd’ altijd
dat er voor geen sterfgeval was te vrezen
en ’t kind zijn ziekte een zaak was van tijd.
Moeder en vader dankten den heer
voor zijne versterkende woorden,
zetten zich beiden voor ’t wiegje neer
en zongen heel zacht in akkoorden:
Do do de rie do, lieve kleine,
mijnheer ziet in u geen gevaar.
Gij zult altoos niet blijven kwijnen,
sluit nu uw oogjes maar.
Zoo groeide hij op tot zijn dertien jaren,
altoos nog zwakjes maar werd stilaan goed.
Wat was hij schoon met zijn krullende haren,
jammer dat hij nog zoo arm was van bloed.
Doch met den dag meerderden zijne krachten,
op zijne wangen kwam een lichten bloos
en de geneesheer, die dit juist betrachtte,
riep in verrukking: gij wordt ene roos.
En tot de ouders sprak hij dan fier:
“Had ik het u niet voorgelezen?
Hoogstens nog met een jaar drie of vier
dan is hij volkomen genezen.
Schrikt niet voor den dag van morgen,
ik zelf waak op uw ventje klein.
Ik heb het en blijf het verzorgen
tot het een man zal zijn.
De dokter wist’s jongens hart op te beuren,
Willem die werd levenslustig en blij.
Geen spoor der ziekte was nog te bespeuren
En ’t werd een goede werkman nog erbij.
Zo leefde hij met zijn ouders tevreden
toen zek’ren dag in het huis kwam ’t bericht
dat hij in ’t twintigste jaar was getreden
en hij tot soldaat worden werd verplicht.
Willem die sprak: “Och moedertje teer,
wilt voor uwen zoon maar niet vrezen.
’t Volgende jaar, dan ben ik hier weer,
dan zullen wij gelukkig wezen.
Doch voor hij ’t leger kon verlaten
kwam d’oorlog met zijn ruw geweld.
Willem moest met d’and’re soldaten
naar ’t bloedig oorlogsveld.
Willem vertrok onder juichen en zingen
naar ’t oorlogsplein, waar hij stond in het vuur.
In vollen strijd van wat schermutselingen
werd hij gedood van in het eerste uur.
Daar lag hij nu met zijn bloedeloos wezen,
hij die in zestien jaar nooit was gezond,
en nu dat hij volkomen was genezen
zeeg hij als slachtoffer stervend ten grond’
Ziedaar ’t verschil van de wetenschap,
dit gaat boven alle gedachten.
D’een man geneest een ziek’lijken knaap
wijl and’ren dan later hem slachten.
Een dokter tracht zieken ’t herstellen,
een ander geleerde maakt ’t plan
om mensen massaal neer te vellen,
‘k begrijp er niets meer van.
Partituur * Willem’s leven en dood * | |
1. instrumentaal
|