Ik heb een bloemeke geplukt
“Ik heb een bloemeke geplukt al in de wei” is een straatliedje dat in vele polonaise-potpourri’s opduikt en op het eerste zicht heel onschuldig de ontluikende lente beschrijft. Maar in “Het volksleven in het straatlied” stellen Richard Vankenhove (“Bestuurder der S.M. Volksdrukkerij te Gent) en Adhemar Lepage (“Orkestmeester van Vooruit’s Cinema te Gent”) in 1932 onomwonden dat het hier een ondeugend, dubbelzinnig lied betreft. Dat is trouwens meestal het geval wanneer het over “meisjes” en hun “bloemeke” gaat, al zijn er uitzonderingen, zie onder andere hierover “Het bloemenmeisje“.
In dit geval zingt de jongen in het eerste deel van het refrein verheugd dat hij in de mei een bloemeke heeft geplukt al in de wei. In het tweede deel van het refrein wordt de jongen in sommige straatliedversies, zoals in Gent, van antwoord gediend door het/een meisje die “nooit van heel mijn leven geen sigarenmaker” aan haar zijde wil.
Volgens een tekst die we onlangs in het liedjesschrift van Leona Enis uit Herent aantroffen – bijeengeschreven rond 1915 – blijkt dit straatlied gebaseerd op een (ouder) lied met 4 strofen dat minder moeite doet om de erotische bijklank te verbergen.
We hebben in onze uitgebreide verzameling boeken en liedschriften geen enkele andere vermelding van dit lied gevonden, laat staan dat we zouden weten wie het ooit heeft bedacht. Ook de “Nederlandse Liederenbank” kent alleen de straatliedversie uit Gent. Dus hebben we de melodie van de strofen neergeschreven zoals ze spontaan in ons opwelde: misschien hebben we die melodie ooit ergens gehoord? In een fanfarestukje of zo? Het is in elk geval in dezelfde stijl en even makkelijk mee te zingen.
Er is wel een liedblad “Lotgevallen van een meisje van den buiten“, geschreven door Piet Boekhout op de melodie van “Parapluutje”, waarbij enkele zinswendingen duidelijk verwant zijn met dit lied. Het lied op de keerzijde van die “lotgevallen” gaat over WO I, het is dus van dezelfde periode als het liedjesschrift. Onmogelijk te zeggen wie inspiratie zocht bij wie.
In de wei
Op een avond ging ik wand’len in de dreven,
ik zag ze zweven, o wat een leven.
‘k zag ze minnen en hoorde ze kussen geven
en ieder paar zong luid en klaar:
Ik heb een bloemeke geplukt al in de wei,
mijn hart is blij, ik zing het vrij.
Ik heb een bloemeke geplukt ’t is dat van mij,
ik was er bij, ’t was in de mei.
En nooit of van mijn leven
geen ander smoel’ken aan mijn zij;
gij doet mijn harte beven
als wij minnen in de groene wei.
‘k Zette mij in ’t gras en zag ze daar passeren
zonder generen, een flinke deerne,
met een ouden heer die zei “Ik zie u geerne”
en ’t klonk zo zacht daar in de nacht:
Een piot zag ik daar met een lieve kleine
voor mij verschijnen, ’t was zo ne fijne
en dan zag ik ze terug in ’t veld verdwijnen
‘k hoorde nog lang een zoet gezang:
Plotseling zag ik daar in de groene weide,
ik was zo blijde, een lieve meide.
Ik vroeg: “Mag ik wat mede gaan aan uwe zijde?”
Ze zei subiet: “En waarom niet?”
Partituur * In de wei * | |
1. instrumentaal
|
Het refrein werd wellicht in café-chantants gezongen door een duo: een jongeman en een meisje (of een jongen als meisje verkleed).
De rolverdeling in het refrein is dan als volgt:
(jongen) Ik heb een bloemeke geplukt al in de wei,
mijn hart is blij, ik zing het vrij.
Ik heb een bloemeke geplukt
(meisje) ’t is dat van mij,
ik was er bij, ’t was in de mei.
(tesamen) En nooit of van mijn leven
geen ander smoel’ken aan mijn zij;
gij doet mijn harte beven
als wij minnen in de groene wei.
Aanvulling 10-5-2017
Vandaag vonden we bij De Sleghte in Leuven het boek “Anderlecht zingt zoals vroeger” en daarin vrijwel dezelfde tekst op pagina 38 onder de titel “In de wei”