Verenigingslied
Af en toe werden marktzangers gecharterd of trad een gelegenheidszanger in zijn plaats om mensen te overtuigen van een bepaald gedachtengoed. Zo hebben we vele gelegenheidsliedjes teruggevonden waarmee in de crisisjaren voor WO II en ook daarna opgeroepen werd om te stemmen voor deze of gene (dorps)partij, meestal op de melodie van “Pierlala”.
In het lied dat nu voor ons ligt is het kennelijk de christelijke vakbond (“ons vlag dat is de vlag van ’t kruis”) die haar leden oproept om met gezond verstand en overleg te strijden in plaats van met gebalde vuisten. Niet zoals de concurrerende socialisten dus. Of – erger nog – de goddeloze communisten.
De eerste christelijke vakbond werd in 1886 opgericht en noemde zichzelf veelbetekenend de “Antisocialistische Katoenbewerkersbond” en in 1912 bundelden gelijkaardige verenigingen hun krachten in het A.C.V. (Algemeen Christelijk Vakverbond). De verbeteringen van de werkomstandigheden waar die bonden voor ijverden kwamen er niet vanzelf, maar nog voor 1940 dwongen ze toch de 40-uren werkweek af, het recht om zich te mogen aansluiten bij een vereniging (!) en 1 week betaald verlof. Dat lijkt in onze ogen niet veel, maar we kwamen van ver, zie maar wat we schreven bij “Kinderen der fabriek”
In de tweede strofe van het “Verenigingslied” wordt duidelijk afstand genomen van uiterst links, in de derde strofe bezweert de zanger af te zien van geweld tenzij het echt niet anders kan. De vierde strofe is een oproep om eensgezind en verbonden te blijven en in de laatste strofe (die wij niet in de partituur behielden) probeert de zanger lidkaarten voor de vakbond te verkopen.
We vonden het lied zo’n twintig jaar geleden op een beduimeld los blaadje zonder enige vermelding van auteur of uitgever, en we hebben er nergens anders sporen van ontdekt. Dat is niet ongewoon gezien de inhoud van het lied: voor hergebruik op een familiefeest of zo totaal ongeschikt. De melodie is bovendien kennelijk speciaal voor dit lied bedacht, ook al niet bevorderlijk om die makkelijk te kunnen onthouden.
We vermoeden dat dit lied ontstond in de crisisjaren tussen 1930 en 1940.
Verenigingslied
Komt, brave werkliên allemaal,
treedt nader, hoort naar mij.
Ik spreek tot u in vriendentaal,
‘k ben werkman zoals gij.
‘k Heb ook als gij een huisgezin
waarvoor ik zorgen moet.
‘k Heb ook een vrouwe die ‘k bemin,
en nooit eens overvloed.
‘k Heb ook een vrouwe die ‘k bemin,
en nooit eens overvloed.
Wij strijden steeds met wijs beraad
maar zonder dwinglandij;
wij dragen ook op niemand haat
die rijker is dan wij;
wij zijn voor eigendom en huis,
voor Vaderland en God,
ons vlag dat is de vlag van ’t kruis
en wég die haar bespot,
ons vlag dat is de vlag van ’t kruis
en wég die haar bespot.
Wij zijn geen vrienden van ’t geweld,
neen, dat verachten wij,
maar als het ons belangen geldt
dan zijn w’er altijd bij.
Dan zetten wij ons voren aan
om onbevreesd en trouw
ons heilige rechten voor te staan
die men betwisten wou,
ons heilige rechten voor te staan
die men betwisten wou
Wij zijn de mannen van het werk,
wij hebben kloeke leên;
wij hebben armen ijzersterk,
die brengen wij bijeen;
zo maken wij een broederband,
onwrikbaar, vast en hecht.
Zo houden wij tesamen stand
in ’t strijden voor ons recht.
Zo houden wij tesamen stand
in ’t strijden voor ons recht.
Dus, broeders, sluit u allen aan
die uw belangen mint;
wij streven naar een goed bestaan
voor ons, voor vrouw en kind.
Wij bukken voor geen overmoed;
waar ’t werkvolk wordt veracht,
waar ’t werkvolk onrecht lijden moet,
daar tonen wij ons macht,
waar ’t werkvolk onrecht lijden moet
daar tonen wij ons macht.
Partituur * Verenigingslied * | |
1. instrumentaal
|