Dertiendag
“Als het op Dertiendag vriest, vriest het dertien weken lang” zegt een oude wijze spreuk. Het gaat hier over “Epifanie”, in de volksmond beter bekend als “Driekoningen”. Tussen Kerstmis en Driekoningen liggen 12 dagen, vandaar “dertiendag”.
Kerstmis werd rond 300 NC naar voren geschoven als het christelijk equivalent van de zonnewende, “Sol Invictus” (de onoverwinnelijke zon), een feest dat vooral in het Verre Oosten werd gevierd. In onze streken konden Kerstmis en Driekoningen dan weer perfect in de plaats gezet worden van het Germaanse Joelfeest dat in dezelfde periode werd gehouden, maar dat lukte pas in de 10e eeuw.
Zowel de zomer- als de winterzonnewende waren magische momenten waaraan onze voorouders profetische krachten toeschreven. Vele van die “heidense” opvattingen bleven tot pakweg midden vorige eeuw op het platteland bestaan, al werden ze meestal ingebed in de “Christelijke” feesten.
In Kroniek van de Kempen, deel 6, pag. 51 e.v. lezen we: “Men legt op kerstavond zout op tafel; als het ’s morgens gesmolten is, zal het jaar regenachtig zijn.
Men laat op kerstavond twaalf notedoppen, waarin een stukje brandende kaars is geplaatst, op het water drijven; zoveel doppen als er omvallen, zoveel natte maanden zullen er in het aanstaande jaar zijn.
Op 25 december doet men in twaalf pellen van uien, corresponderend met de twaalf maanden van het komende jaar, een snuifje zout. Waar het zout op 6 januari niet gesmolten is, zal de corresponderende maand droog zijn; waar het opgelost is, zal de overeenstemmende maand vochtig zijn.” Wegens de huidige klimaatverandering werken deze rituelen nu niet meer 🙂
En ook in het aloude driekoningenzingen zitten elementen die schijnen te stammen uit de tijd van de zonnegod. Zo lopen de zingende driekoningen meestal rond met een ster die ze met een touwtje kunnen doen ronddraaien. In het Kerstverhaal staat er niets over een draaiende ster, de zon daarentegen werd in de oude riten steeds voorgesteld als een wentelend rad.
De traditionele driekoningenkoek waarin een boon verborgen zit zou dan weer door de Romeinen bij ons gebracht zijn. Volgens Van Duyse in “Het Oud Nederlandse lied, deel 3” zou een franse 17e eeuwse beschrijving van dit ritueel vermelden dat een kind aan alle deelnemers van de (drie)koningskiezing een stuk van de gesuikerde koek gaf met de vraag “Phoebe?”. Dat zou van het latijnse “Cui faboe, domine?” komen (Heer, aan wie (gaf ik) de boon?). Die koningsverkiezing gebeurde bij de Romeinen tijdens het feest van de god Saturnus: op die dag waren de slaven “baas” en waren de heren dienaars. Bij de slaven werd een koning uitgeloot die dan voor 1 dag de opperbaas was.
In de Vlaamse versie werden er meestal briefjes getrokken en kreeg iedereen een “koninklijke” rol. De koning zelf moest, samen met zijn onderdanen, vooral veel drinken, zoals op onderstaand schilderij van Jordaens te zien is.
In een oud boekje wordt het als volgt beschreven: “Hij die het lot van koning trekt, wordt natuurlijk op algemeen gejuich onthaald. Als al de loten uitgekomen zijn, richt de koning een korte toespraak tot zijn onderdanen. Hij belooft te regeren met blij gemoed en wenst hen veel leute en genoeglijkheid. Als eerste verordening gebiedt hij de glazen vol te schenken, wat onmiddellijk geschiedt, behalve voor de koninklijke beker. Dan staat de kamerheer recht en roept: ‘De schenker schenkt!’, waarna de schenker de koninklijke beker volschenkt. Dan roept de kamerheer: ‘De voorproever proeft!’ Deze neemt de beker en slorpt een teugske, waarna hij nogmaals roept: ‘De koning drinkt!’ Op dat ogenblik is iedereen verplicht mee te drinken. Wie zich aan deze verplichting zou onttrekken, loopt gevaar dat de nar hem het gezicht komt zwart maken. De grote plechtigheid is geschied en thans worden oude folkloristische liederen gezongen, raadselkens opgegeven en huismuziek gemaakt; ook oude vertelsels duiken op en het feest gaat zijn gemoedelijke gang. Als de natafel lang genoeg geduurd heeft, eindigt men met familiespelen, met of zonder panden en een danspartijtje.” (Kroniek van de Kempen, deel 5, pagina 6-7)
Overigens is er alleen in het evangelie volgens Mattheus (2:1-12) sprake van 3 koningen. Of beter: van magiërs die op bezoek kwamen en in totaal 3 geschenken overhandigden, er staat niet bij uit hoeveel personen de delegatie bestond en namen worden er ook niet genoemd. De namen van de “Drie Koningen” zijn dan ook veel later verzonnen, naar verluid door Jacobus de Voragine (1228-1298), die ze in drie talen propageerde:
- in het Grieks: Apellios, Amerios en Damascos
- In het Hebreeuws: Galgalath, Malgalath, Seratin
- In het Latijn: Gaspard, Melchior, Balthazar.
De latijnse namen vinden we in Vlaanderen nog steeds terug als voornaam of familienaam: Jasper, Kasper, Jasperina, Melcher, Balthasar.
Hoe het mogelijk was dat deze illustere bezoekers, die volgens de overlevering uit het Verre Oosten (Perzië)2 kwamen, op amper 2 weken met hun kamelen Bethlehem bereikten is op zich al “magie”, maar dat maakte het voor de volksmens juist geloofwaardiger. Talloze liederen werden er gemaakt en gezongen over het Kerstverhaal en de Driekoningen.
Van het lied “Wij komen van ’t Oosten” beschreven we eerder al uitvoerig de oorsprong. Een ander lied, dat door de als magiërs verklede kinderen van deur tot deur werd gezongen, liet geen twijfel bestaan over de ware bedoelingen van deze godvruchtige traditie.
Driekoningen
Driekoningen, driekoningen,
geef mij ne nieuwen hoed.
Mijnen ouwen is versleten,
ons moeder mag het niet weten,
mijn vader heeft het geld
op de rooster1 geteld.
Partituur * Geef mij nen nieuwen hoed * |
2 Commentaren
Volgens ‘Roets’ (uitg. Davidsfonds)
In dit spotlied uit 1745 uit ’s Hertogenbosch werd de draak gestoken met de gerechtsdienaars die met Driekoningen een nieuwe hoed kregen. Arme sukkelaars werd het verboden te zingen en ze voelden zich gebroodroofd.
Bedankt, Erik, dat wist ik niet!