Klacht van een verstoten minnares
In “Oudkempische Volksliederen en Dansen – tweede bundel” van Theophiel Peeters, heruitgave 1952, vonden we op aangeven van Willy Brumagne zaliger een lied opgetekend in Meerle circa 1906, waarvan de melodie ons heel bekend voorkwam.
Toen ik de melodie uitprobeerde hoorde ik in gedachten namelijk de stem van Dirk Van Esbroeck, maar de juiste woorden of een titel kon ik er niet meteen opplakken. Toen we het lied een eerste keer op een repetitie uitprobeerden – in voorbereiding op de Leefdaalse KWB folknamiddag van 2012 – wist onze bassist Frakke Arn al snel te melden dat RUM deze melodie (tot zijn verbazing) inderdaad had gebruikt op een tekst van Jan Van Nijlen over “Het nutteloos station van Calevoet“.
De LP “Flandria Tropical” (1982) van RUM is nog moeilijk te vinden maar “Calevoet” staat ook op een recente compilatie RUM Integraal, die is te koop op CD. Zeven CD’s om precies te zijn.
En, eigenaardig toeval, de repetities-met-blazers voor “Flandria Tropical” werden 34 jaar geleden grotendeels gehouden in … mijn achtertuin (vzw Real-to-Reel), vandaar natuurlijk dat de melodie in mijn hoofd zat gebeiteld !
RUM was met deze LP zijn tijd ver vooruit, te ver om er succes mee te hebben: de trouwe fans waren teleurgesteld in de nieuwe koers en nieuwe fans kwamen er nauwelijks bij. Ondertussen is de Vlaamse Folk bijna integraal opgeschoven naar “wereldmuziek” en in hetzelfde repetitielokaal werden zoveel jaren later reeds 3 succesvolle CD’s opgenomen met tropische klanken van Los Callejeros waarvan gitarist “Pedro” als kleuter de repetities van “Flandria Tropical” moet hebben gehoord…
De originele tekst van de verstoten minnares prijkt ook op het repertoire van Laïs – cfr. CD “Documenta” – maar ze hebben het nodig gevonden er een andere melodie bij te verzinnen en dat is naar mijn gevoel geen verbetering.
Het verhaal is simpel: een meisje raakt zwanger en haar minnaar laat haar in de steek, een thema dat veelvuldig voorkomt in het marktzangers repertoire: het zal dus geen alleenstaand geval betreffen.
Voor hem is daarmee de kous af, maar zij wordt door iedereen met de rug aangekeken en uitgestoten. Ze ziet geen uitweg meer en pleegt zelfmoord.
Klacht van een verstooten minnares
Komt jonge dochters wilt mijn smart doorgronden,
ik heb beschreven mijnen levensloop.
Ik heb zoveel droefheid ondervonden,
minnaar, gij zijt de schuld van mijn droefheid.
Hoe dikwijls kwaamt gij niet door uw schoon praten,
waarmede gij mijn hertje overwon,
dat gij mij nooit of nooit zoudt verlaten,
maar wat kreeg ik van u weer voor mijn loon?
Uw vals gevlei dat bracht mij in het lijden,
gij hebt mij van mijn ouders weggerukt.
Door valse liefde kwaamt gij mij verleiden,
nu ben ik voor altijd in ’t ongeluk.
Ik werd bevrucht, aan wien moet ik gaan klagen?
Ik werd verstoten van ouders en vriend.
Valse minnaar, den hemel zal ’t u vragen,
mijn schoon jong leven is er door verslind.
En zo kwam men dan enen brief te vinden:
“Ik breng mijn hart al van de wereld af.
Ik hoop dat ik bij God zal ruste vinden,
dochters, begraaft mij in een duister graf.”
Partituur * Klacht van een verstooten minnares * | |
1. versie van De Vlier 1971 - fragment
|
|
2. versie Brabants Volksorkest 1999 - fragment
|
|
3. volgens partituur
|
5 Commentaren
Het lied Staat onder de titel “Klachtlied (Meerle)” ook op de LP “Traditionele Volksmuziek uit het Hertogdom Brabant” van Volkskunstgroep “De Vlier” olv Hubert Boone, 1971, ALPHA 5006. Het wordt daar, zoals het hoort, gezongen door een vrouw, in casu Godelieve Boone. We voegden een fragmentje toe aan de playlist hierboven. Voor die LP bewerkte De Vlier meerdere liederen gebaseerd op het veldwerk van Theophiel Peeters.
Hallo,
Mag ik vragen van wie de originele tekstversie is van het nummer “Klacht van een verstooten minnares”.
Ik ben een transcriptie aan het maken van de versie van Laïs maar zou graag weten wie de auteur is van de tekst voor de correcte weergave
Alvast bedankt
Theophiel Peeters (“Oudkempische liederen en dansen”, uitgegeven in 1952, 3 jaar na zijn overlijden) zegt in een voetnoot onder dit lied: “Dit lied werd opgeteekend te Meerle in 1906. Buiten twijfel is de melodie gegrond op den 1. kerkelijken modus “dorien” alhoewel ze hem hier en daar verlaat. – Elders hoorden wij de do in de voorlaatste maat gekruist; andere lokaliteiten brachten nog andere varianten.” (“dorien” staat voor “dorische modus” veronderstellen we).
Toen al werd het beschouwd als een “zeer oud lied”, waarvan niemand nog wist of ooit geweten had wie het ooit bedacht. Wij dus ook niet.
De definitie van “auteur” is in de loop der tijden ook van betekenis veranderd. Tot 1883 bestond er zo goed als geen bescherming voor de creatieven, wel voor drukkers en uitgevers; dan kwam de “Berner conventie” die automatisch internationale rechten toekende aan schrijvers en componisten. SABAM werd pas in 1922 opgericht maar auteurs zijn niet verplicht toe te treden en SABAM mag in principe dan ook geen rechten innen voor niet-aangesloten auteurs … wat wel eens over het hoofd wordt gezien.
Hoe dan ook, bovenstaande tekst is vermoedelijk in de 17e-18e eeuw ontstaan en de “auteur” is gegarandeerd meer dan 70 jaar geleden gestorven: het lied behoort dus echt wel tot het “publiek domein.
Het valt ons overigens nu pas op dat het begin van de tekst zowel inhoudelijk als inzake metrum erg lijkt op “Van het droevig nonneken” dat volgens een liedblad bewaard in “Het geheugen van Nederland” dan weer gezongen werd op de wijze van “Eylaes! wat moet een minnaar lyden”. Het “droevig nonneken” wordt reeds als melodie vermeld bij teksten gepubliceerd in 1712 in het “Nieuw Liedboek genaemt den Maegdenkrans”
Heel hartelijk bedankt voor de grondige uitleg.
W.
Goed deze te vinden 🙂 Ik was vandaag de cd van het nieuwe Spilar eens aan het beluisteren, en die begint met een zeer leuke versie van dit lied, maar ik dacht ook eerst “vanwaar ken ik deze melodie?”
Bij Spilar is het wel niet echt in een of ander “oudkempisch”, maar in het hippe westvlomps.