Als grootmoeder trouwde
Ook in de 19e eeuw werd al betoogd dat het vroeger toch beter was, of in elk geval anders…
De Antwerpse muziekuitgever-componist-zanger Alfons Janssens (1836-1915) werkte niet uitsluitend samen met tekstschrijver Andreas Deweerdt, hier is een zekere F.R. de bedenker van de woorden.
Dat wisten we nog niet toen we de tekst eerst tegenkwamen zoals opgetekend in “Het land van Asse” en ook niet toen we’m vonden in het handgeschreven liedjesschrift van Fientje Laes uit 1925. De auteurs (en het notenschrift) vonden we pas toen we “De Vlaamsche Zanger – deel 2” in ons bezit kregen. Zeer recent kwam er volledige zekerheid toen we op het Internet copies van de originele partituren zagen ronddwalen, waarvoor oprechte dank aan de “Bibliotheek van het Conservatorium van Antwerpen” want op online-veilingen vond ik prijzen tot 369 EUR voor enkele originele afdrukken van deze liederen …
De tekstschrijver F.R. wenste dus liever een beetje anoniem te blijven, maar in de biografie van Janssens wordt ene Rosier (Pieter) Faassen genoemd, een toneelspeler/toneelschrijver uit Nederland die leefde van 1833 tot 1907. Misschien wou hij dit lichtvoetig liedje niet op zijn serieus palmares zien prijken …
De tekst (en de muziek) komen niettemin toch een beetje gekunsteld over en doen denken aan producten van de Rederijkers. Niet een lied dat op marktpleinen kon gezongen worden, wel in salons met een kamerorkest en een zanger in keurig pak. Een beetje zoals de tekstschrijver zelf zich liet portretteren.
We hebben een paar voetnoten aan de liedjestekst toegevoegd omdat enkele populaire woorden van toen volledig in onbruik zijn geraakt.
Als grootmoeder trouwde
Bezien wij de wereld, wij vinden, och Heer,
geen trouw of geen deugd bij de mensen niet meer.
Als grootmoeder trouwde, het jaar ben ik kwijt,
dan was het voorzeker een andere tijd.
Zij heeft het me honderden keren gezegd,
toen was men zozeer aan het geld niet gehecht,
(toen was men zozeer aan het geld niet gehecht,)
toen hield men voor ’t huwelijk niet altijd in ’t oog
hoe zwaar dat de beurs van de schoonvader woog,
(hoe zwaar dat de beurs van de schoonvader woog.)
Men zocht toen een vrouwke dat braaf was en spon
en naaien en breien en ’t huishouden kon,
en was men op ’t spoor van dat vrouwke geraakt,
in ’t bijzijn der ouders werd kennis gemaakt.
Toen stak er in vrouwen geen ijdelheid in,
zij droegen geen poeffen1 of geen crinoline2,
zij waren niet zot op gedans of gedruis,
maar leerden hun kinderen en bleven in huis.
Zij kookten, zij schuurden, zij deden de was,
zij droegen geen haar of ’t was ’t eigen gewas.
Eenvoudig gekleed en een zedig gelaat
was toen voor de vrouwen het schoonste sieraad,
Toen waren de mannen wat meer voor ’t profijt,
zij vierden geen maandag maar werkten altijd
en dronken des zondags een pintje of vijf
en keerden op klokslag terug bij hun wijf.
Toen waren de kinders voor d’ouders geen kruis,
de dochters die bleven des avonds in huis,
de jongens die gingen tot d’ouders verdriet
van zeventien jaar op hun pinten3 nog niet.
Toen werd men nog niet door bedriegers gepluisd,
eenieder was eerlijk en recht voor de vuist.
Men ging naar de winkel, men kocht op het woord
en nooit werd er toen van bankroeten gehoord.
Men vond in dien tijd van die kaalaarden niet,
Die kopen en kosten doen, maar op krediet;
Men droeg meer katoen dan fluweel of dan zij,
Maar als men iet kocht, waren d’oorden4 er bij,
Men gaf toen zijn geld aan geen fonds of geen smous5,
Het ging op een rent of het ging in een kous;
Hun intrest was klein en de winst was maar kaal,
Maar niemand ging lopen met hun kapitaal.
Men vond toen nog geen liberaal of geen geus6,
Gedurig met een Jezuiet op den neus;
Men leefde lijk broeders gerust en kontent,
En alle partijschap was toen onbekend.
Zo was het in grootmoeders tijden gesteld;
Zo heeft zij ’t mij menige keren verteld,
Hoe rustig en schoon was het leven weleer!
O tijden van grootmoeder, komt nog eens weer.
1 Een poef = opgepoft ondergoed met veel kant en tierlantijntjes
2 Een crinoline (rok) = een hoepelrok, opgespannen met baleinen of stalen ringen
3 “op hun pinten” = naar de kroeg, op café
4 oorden = muntstukken, geld
5 smous = scheldwoord voor een Joodse tollenaar of woekeraar
6 geus = hier niet doelend op de drank maar op een revolutionair, een anarchist, een opstandeling. De drank is overigens wel genoemd naar de opstandelingen tijdens het Spaans bewind. De Spanjaarden dronken wijn maar het verzet dronk lambiekbier, “geuzen-lambiek” dus, later kortweg “geuze”.
Partituur * Als grootmoeder trouwde * | |
1. instrumentaal
|