Ze wil me niet
Na WO II werden we alhier overspoeld door Amerikaanse snufjes, waaronder de fameuze “jukebox”: een uit de kluiten gewassen automatische platenspeler die – mits ingooien van een muntstuk – drie 45T-plaatjes naar keuze afspeelde. Daar kwamen al snel ook regionale producten op terecht uit de café-chantant traditie, die de rondtrekkende zangers vervingen. Dat was op het eerste gezicht geen slechte zaak voor die zangers, want nu konden ze hun liedjes ten gehore brengen in alle cafés tegelijk… Maar de concurrentie van buitenlandse zangers werd al snel te groot en de jeugd liet zich massaal verleiden tot de “sexy” Rock & Roll-dansmuziek.
Toch bleven her en der op die jukeboxen grappige vlaamse plaatjes verschijnen, dikwijls in het dialect, en we zijn nog steeds verzot op die vergeten pareljes.
Zo ook dit Brusselse liedje van Jaak Borry (pseudoniem van August Van den borre, 1906-1958) dat kort voor zijn dood verscheen en populair was tijdens Expo ’58.
Op de andere kant van de plaat staat het al even hilarische ” Ik ga mijn vrouw verkopen” ( ‘k Goen m’n vrâa verkuupe).
Wij vonden het vervaarlijk krakende 45T plaatje (single Fontana 265.026 © 1958) van Jaak Borry “de tramman” (waarschijnlijk een personage dat hij in de Brusselse “Folies Bergère” vertolkte) in een onoverzichtelijke stapel tweedehandsplaten ergens in de Zuidstraat, en zowat 5 jaar geleden kregen we na een optreden in het Brusselse van iemand de officiële partituur van het lied toegestopt, dat we sindsdien op ons repertoire hebben gezet.
‘k Zien heur toch zoe geire
‘k Zien heur toch zo gere mo ze wil me niet,
ze wil me niet, ze wil me niet.
‘k Zien heur toch zo gere mo ze wil me niet,
‘k zal nog sterven van verdriet.
Ik hem nen beguin van e schuun maske uit ons stroot.
Al van in de ketjesschool wore we kamerood.
‘k Gaf heur caramellen, appelsiene, chewinggum.
‘k Vroeg heur veu te vraje mo ze vond me veul te dom.
Ik lig na in ruze mee me moeder elke noen
omdak ni wil ete, mo ik kan er niet on doen.
‘k Steek mee moeite twie, drij frittekes in mijne mond
en de rest van ’t eten geef ik altijd aan den hond.
Veu heur te vergeten droenk ik mij crimineel zat
van de merged tot den oevend lag ik aan het vat.
Viel ik op d’agente, ik moest mee no den buroo,
en de g’hiele nacht zoeng ik dan in den Amigo1.
Ik zal er om treuren al woo wier ik honderd jaar
en ben ik e peeke zonder tanne, zonder hoor;
as ik in den heimel kom, ik zweer het kamerood
dan zal ik nog graizen in Sint Pieter zijnen bood.
1 In het Middelnederlands bestond vroonte, vr(e)unte voor gevangenis; later werd dit woord verward met vrunt ”vriend”, en zodoende kon in den Spaanschen tijd het Spaanse aequivalent van dit woord, amigo, ook op de gevangenis toegepast worden.
Partituur * Ze wil mij niet * |