Mijn kokootje
Roger Hessel tekende tekst en muziek van dit liedje op ergens in Brugge en publiceerde het in “Het Volkslied in West-Vlaanderen”. Opmerkelijk, Willy Lustenhouwer heeft het bij zijn uitvoerige speurtochten in het Brugse blijkbaar niet kunnen vinden of heeft het althans in zijn boek niet overgenomen.
Het is een typisch café-chantant lied dat wellicht ook in de late uurtjes op bruiloftsfeesten werd gezongen, als de kinderen braaf naar bed waren. Het kreeg onlangs (dan ook) een plaatsje in Hessels’ boek “Liedjes die eigenlijk niet mogen – Erotiek, Pornografie en Vulgarisme in het Vlaamse volkslied“, © 2009 Roger Hessel, uitgave van Vriendenkring Kunst Houtland, Torhout, ISBN: 9789081285209
Het gaat ogenschijnlijk over een vogeltje (een kanariepietje?) dat “koko” genoemd wordt, te oud geworden is om nog vrolijk te kunnen fluiten en daarom door iedereen verstoten wordt. Maar een goede verstaander heeft al snel door dat het in feite over een heel ander soort “vogeltje” gaat…
Mijn kokootje
Vrienden ik kan het niet meer verzwijgen
Al ’t verdriet dat ik hier moet doorstaan
‘k Kan de steen van mijn harte niet krijgen
Ik zal waarlijk het graf nog in gaan
Want mijn kootje och here, madam’ en menere
Het is gene knop niet meer weerd
En ’t heeft in zijn leven veel peper gegeven
En menige schat ook verteerd
Maar ach God, maar ach God
En mijn kootje dat is nu kapot
Maar ach God, maar ach God
En mijn kootje dat is nu kapot
Achttien jaar was hij pas nu gekomen
Of mijn kootje die gaf reeds katoen
En hij schuifelde zo schone jandome
Want zie op een zondag voor de noen
Kwam ik in mijn straatje en ‘k sloeg er een praatje
Gelijk het gaat onder gebuurs
Ik toonde mijn kootje, dat lustig pisootje
Elk werd er zot van op de duur
Maar ach God, maar ach God
Elkeen werd op mijn kootje verzot.
Maar ach God, maar ach God
Elkeen werd op mijn kootje verzot.
Dat mijn beestje niet altijd wil fluiten
Janverdomme dat ziet ge van hier
’t Is hem ook niet gelijk welke muite
Al is hij nog zo voor het plezier
Zie vrienden wilt g’het weten, hij is vies in ’t eten
Daarbij fijne kenner van zaad
En zie, durft g’hem treiten, rap hebt ge het zitten
Want seffens maakt hij hem dan kwaad
Hij zingt tjiep, hij zingt tjiep
Als hij pronkt, ja dan schuifelt hij niet
Hij zingt tjiep, hij zingt tjiep
Als hij pronkt, ja dan schuifelt hij niet
In ’n schoon muitje daar zat hij zo geren
Ja dan was hij zodanig verblijd
Hij floot er dan wel drie of vier keren
En zijn staart die draaide dan altijd
Dan was hij in zijn were, hij sprong op en nere
En ’t muitje dat was zijn plezier
En moe dan van ’t zingen, van dansen en springen
Natuurlijk in slape ook viel
Maar ach God, maar ach God
En de deure die viel van zijn kot
Maar ach God, maar ach God
En de deure die viel van zijn kot
Van mijn kootje wist’r niemand te klagen
Want ’t heeft steeds zijn devoren gedaan
Maar ik wil er niet meer over zagen
Want ik zou nog aan het krijsen gaan
Want het heeft in zijn leven veel peper gegeven
Dat zegt elkeen die hem goed kent
Nu wordt hij verstoten, van kleinen en groten
Niemand is er nog van kontent
’t Is gedaan, ’t is gedaan
Want mijn kootje die kan niet meer gaan
’t Is gedaan, ’t is gedaan
Want mijn kootje die kan niet meer gaan
Partituur * Mijn kokootje * | |
1. Instrumentaal
|