Het lied van Alfons de soldaat
Ernest Claes schreef in “De Witte” (van Sichem), zijn bekendste roman:
“Op een stoel stond de man met de harmonica, en op een tweede stoel de zanger met een pak liedjes in de eene hand, en een geer1 in de andere. Tusschen hen, aan een kruiselingsche stok hangende, een groot plakkaat met bonte kleuren, zoo’n soort groot mannekenspapier2 op doek. Onder het luisterend volk stond een jonge vrouw met een pak liedjes; zij en de man met de stok zongen, en de harmonicaspeler begeleidde. ’t Zag er een drietal verwezen landloopers uit, die maar schraal aan de kost schenen te komen. De muzikant had een verzworen gezicht, de vrouw droeg een dikke, zwarte, haarbos, met een groote kam opgehouden, en had gemeene, brutale oogen; nummer drie, die de baas scheen te zijn, droeg een roode zakdoek om de hals, daar hij geen hemd aan had.
Juist toen de Witte naderbij kwam begonnen ze het liedje:
Alfons was achttien jaar,
En hij moest de wapens dragen,
Hij maakte veel bezwaar,
Toen hij moest vertrekken gaan ….
Daar werden veel liedjes gekocht, en enkele boeren zongen bij de laatste koepletten reeds stil mee. Na ieder refrein was er een korte poos3, waarvan de man met de roode zakdoek gebruikmaakte om met zijn geer kletsend tegen het plakkaat te slaan en iets te roepen tot de menschen verder af, om die naderbij te lokken. De muzikant liet ondertusschen eenige zachte fugen en trillers uit zijn instrument piepen, waar de kinders vooral bewonderend naar luisterden. Het wijf verkocht liedjes, stopte ze gewoonweg in de handen van al degenen die om haar stonden, zonder dat ze ’t gevraagd hadden, en dan durfden de menschen al niet anders dan vijf cent betalen om geen complimenten naar ’t hoofd te krijgen. Bij elke poos kwam het lawaaierige orgeltje van den paardenmolen boven het gerucht weer hoog uitklinken.”
1 een wandel/aanwijsstok
2 stripverhaal
3 pauze
De volledige (?) tekst van dit liedje herkenden we in het liedjesschrift van Florentine Sterckx
Het moet indertijd een populair en wijdverspreid lied zijn geweest want we vinden het in vele andere schriftjes en boekjes terug en tijdens recente concerten van ons met een aangepast repertoire over WO I werd er meermaals naar gevraagd omdat “grootmoeder dit altijd zong”.
Zo’n liedje is het inderdaad: héél veel strofen en geschikt om solo te zingen tijdens de handenarbeid, maar het heeft weinig met WO I te maken. Zowel de inhoud, de vele strofen als het ontbreken van een refrein wijzen er op dat het ergens in de 19e eeuw moet zijn gebeurd, misschien zelfs nog net daarvoor, toen de Oostenrijkers hier baas waren.
Ook Louis Laermans uit Herent noteerde het lied tussen 1915 en 1940 tot tweemaal toe in zijn liedjesschriften. Eerst tussen 1915-1927 en daarna in de aanloop van WO II (het lied erna “Goede nacht, Irene” is gebaseerd op “Goodnight Irene” van Huddie “Leadbelly” Ledbetter, op plaat gezet in 1933).
Deze tweede versie is in een ander handschrift en ondertekend door “Seyen Josephine”, vermoedelijk de echtgenote van Louis Laermans.
Een versie met 9 strofen opgetekend in Retie, met melodie, vonden we in het boek “Liederen en dansen uit de Kempen” van Harrie Franken, gepubliceerd in 1978.
Roger Hessel noteerde het lied bij Maria Algoedt in het rustoord van Torhout en publiceerde het in “Het volkslied in West-Vlaanderen” met volgende commentaar:
“Nergens kon ik bij oudere mensen komen of ze zongen mij het lied van ” Alfons ” voor. Het is een lied dat erg graag door de mensen gezongen werd. Nu krijgt dit lied wel de stempel mee van smartlap, maar voor de oudere mensen is het een levenslied van de zuiverste soort.”
In “Zo de ouden zongen” van Walther Van Riet tenslotte wijkt de opgetekende melodie een beetje af van de zangwijze uit Retie:
In onze versie, vooral gebaseerd op de tekst zoals Florentine Sterckx die kort na WO I opschreef en op de melodie zoals Roger Hessel die publiceerde, hebben we het lied schaamteloos van 9 strofen herleid tot 7: strofe 1 en 2 werd 1 strofe en strofe 4 hebben we overgeslagen, naar ons gevoel zonder het verhaal te schaden.
Het lied van Alfons de soldaat
Alfons was achttien jaar, hij moest de wapens dragen,
hij maakte veel getraan
als hij moest vertrekken gaan.
Maar toen hij dan twee jaar de wapens had gedragen
kreeg hij in zijn gedacht
te deserteren binst de nacht.
” ‘k heb verlaten mijnen dienst en wil op mij niet meer denken
gij zult mij wel misschien
binnen een jaar of tien
in droefheid of plezier nog wel eens weder zien.”
Alfons bleef dertien jaar in Pruisenland versteken
hij had een grote schat
die hij daar gewonnen had.
Kwam weerom naar zijn land om zijn ouders troost te geven
maar eerst zijn broeder vond
en die hem niet meer herkond.
En van blijdschap aangedaan kon hij geen woord meer spreken.
Leven mijn ouders nog?
Ach wijst ze mij dan toch!
Ik gaan hen onbekend vragen om logement.
Maar dan rond middernacht, wat kwam er te gebeuren,
wijl hij te rusten lag
en naar de morgen tracht.
De vader sprak zijn vrouw: willen wij hem ’t hart verscheuren,
begraven in de stal,
niemand die het weten zal.
Den duivel stookte meer en meer om ’t geld dat hem verblindde
hij is dan opgestaan
en bij zijn kind gegaan.
Alfons in zijnen slaap moest daar den dood doorstaan.
Maar toen het morgend was is Ferdinand gekomen,
hij had geheel de nacht
op zijn broeder gedacht.
En als hij binnenkwam, vol blijdschap ingenomen,
hij vroeg spoedig en ras,
of zijn broeder wakker was.
Maar de vader sprak: mijn zoon, wat komt gij hier te vragen?
Zijt gij verblindt misschien?
W’hebben geen man gezien.
Neen, ik ben niet verblind, want ’t was uw eigen kind.
Want gistren avond nog heb ik met hem gesproken
vol blijdschap aangedaan
wees ik uw woning aan.
Maar waar is hij of niet, hij moet te voorschijn komen,
daar is geen doen meer aan,
al moest ik de dood ingaan.
’t Is mijn broeder en uw kind, en ik wil hem eens spreken,
en zocht nu in het rond
tot hij zijn broeder vond.
Toen hij kwam aan den stal viel dood neer op de grond
Dan is de moeder ras naar boven thuis gekomen,
zij maakte veel rumoer,
verhing haar aan haar voorschootsnoer.
Dan is de wet terstond naar ’t moordenhuis gekomen,
een onderzoek gedaan,
hielden ook den vader aan.
En op het tribunaal bekende hij zijn misdaden,
daar wierd hem voorgesteld
dat hij maar voor zijn geld
en voor zijn wreed gemoed nu ook de kop af moet.
Spiegelt gij ouders teer al die nog zijn in leven:
spaar toch uw kinders bloed
aleer gij sterven moet.
Wilt u nooit tot het kwaad op duivelsraad begeven
want God die hoort en ziet,
hij spaart ook de beulen niet.
Maar zie als het is te laat, geen klachten kunnen baten,
ziet eens hoe ’t geld verblindt,
spaart toch uw eigen kind,
want God die mettertijd de moordenaar wel vindt.
Partituur * Het lied van Alfons de soldaat * | |
1. instrumentaal
|
1 reactie
Super interessant!
Dankjewel voor deze extra informatie!
Groetjes
Marleen