Werkman, komaan
Ook gevonden in “De geschiedenis van het Café-Chantant” van Willy Lustenhouwer. Deze versie wijkt melodisch af van wat Wannes Van de Velde zong op de gelijknamige CD met “Sociale liederen en werkliederen” (Davidsfonds – Eufoda nr. 1330, jaar 2000).
Dit geeft ons de gelegenheid om te citeren uit het lijvige “Groot Liedboek” van Wannes, zorgvuldig en bezield samengesteld door Dré Peremans, uitgegeven in 2013 door Hans Kusters & Uitgeverij Van Halewyck (ISBN 978 94 6131 201 3)
Wannes leerde dit lied van zijn vader: "Mijn vader ging rechtstaan om te zingen, een slanke, sterke gestalte bij de toog van café Cécile, het bierglas in de hand, de ogen gesloten. Ik hoor hem een lied inzetten over het lot van de werkman die steeds aan het kortste eind trekt en aan het einde van zijn leven met bedelen moet zien te overleven."
De melodie die Wannes gebruikte herinnerde hij zich ongetwijfeld nog van die vele keren dat hij het zijn vader, een geoefend en getalenteerd zanger, had horen zingen. De melodie zoals Lustenhouwer ze ergens in het Brugse optekende op een bijeenkomst van gepensioneerden is allicht minder “juist”, maar dat is nu eenmaal een kenmerk van “volksliederen”…
In “Zo d’ouden zongen” publiceerde Walther Van Riet tekst en muziek zoals hij het had genoteerd bij zangmomenten met senioren uit het Land van Waas. Ook hier weer een afwijkende melodie en lichtjes andere tekst…
Jack Verstappen nam de liedtekst onder de titel “Uit het werkmansleven” op in zijn boek “Volksleven rond Antwerpse Café-Chantants”, uitgeverij De Nederlanden, 1983, ISBN 90 6583 036 7. Hij vond het op een anoniem liedblad, maar vermeldt wel dat het werd gezongen door Jaak Scholiers (1883-1956) voor, tijdens en na WO I. Scholiers zong in het café-chantant “De Nootschelp” in de Lange Beeldekensstraat in Antwerpen.
Het boek van Van Riet is eveneens van 1983, dat van Lustenhouwer is van 1987…
gaat ’s morgens al naar de fabriek,
ofwel in ’t diepste van de mijnen
ofwel leert hij de mekaniek.
Hij is de oudste en wil trachten
al is hij waarlijk nog niet groot
thuis de ellende wat verzachten,
mede verdienen een stuk brood.
Werkman, komaan, voor uw bestaan,
g’hebt geen geld voor handelszaken,
daar zult gij nooit aangeraken.
Mijn zoon, mijn kind, uw leed begint,
besteedt gij uw beste krachten,
er staat u zorg en leed te wachten.
Pas twintig jaar of ’t vak verlaten
ten dienste van het vaderland,
hij draagt de ransel der soldaten
en legt de hamer dus van kant.
Als hij zijn loon gaat zien verhogen
tot vrucht van zijne werkzaamheid,
moet hij dit alles zien gedogen,
’t is ’t werkvolk die er onder lijdt.
Werkman, komaan, laat uw vak staan,
de wet gebiedt, gij moet zwijgen,
weerstand doet u gevang krijgen.
Leg alles neer, neem het geweer,
moet ge vechten, moet ge sneven,
gij hebt het recht toch om te leven.
De werkman is nu dertig jaren,
als vader van een huisgezin,
in ’t werken is hij zo ervaren,
hij zorgt met vlijt voor zijn gezin.
Van werken heeft hij ondervinding,
wat ziet men heden op ’t fabriek?
Een nieuwe kostbare uitvinding,
hij verbetert de mekaniek.
Werkman, door vlijt en bekwaamheid
hebt gij nu wat uitgevonden,
waarmee uw meester zal pronken.
Bij de patroon ziet gij als loon
alleen het kruis van eer prijken,
maar gij, werkman, moogt er naar kijken.
De werkman is nu zestig jaren
en hij die wordt gedekoreerd,
men komt de oude te verklaren
als hij wordt gepensionneerd.
Het pensioen zijn een paar centen,
een aalmoes die de Staat hem geeft.
Dat zijn de oude man zijn renten,
nu moet hij zien dat hij maar leeft.
Werkman komaan, voor uw bestaan,
beedlen zult gij langs de straten,
en het lot der heren haten.
geen vuur, geen brood, zo gaat ge dood,
uw leven lang moet ge slaven,
wordt van den arme nog begraven.
Partituur * Werkman, komaan * | |
1. melodie
|