1

Lof Sanck van S. Huybrecht

Geplaatst door Johan op 30 oktober 2013 in Andere liederen, Eigen werk, liedbladen, liederen |

St Hubertus lied

Op 3 november 1671 werd in de Sint-Lambertuskerk van Leefdaal bovenstaande “Lofzang van Sint-Huybrecht” gezongen. De verering voor deze heilige was dan al een paar honderd jaar bezig maar stond toen op z’n hoogtepunt, want pastoor Willem De Metser – hij kwam hier al ter sprake – had enkele jaren eerder (in 1662) een imposant schilderij laten maken door Gaspar De Crayer, dat de legende over de wonderbaarlijke bekering (in 683 op Goede Vrijdag) van Sint-Hubertus vertaalde naar klederdracht en gewoonten van de 17e eeuw. Een vrijwel identiek schilderij van dezelfde maker hing toendertijd ook in de St.-Jacobskerk (13e eeuw, sinds 1964 gesloten wegens grondverzakkingen) in Leuven.



Getijdenboek van Katharina van Kleve (1417-1479), afkomstig uit Pruisen maar in 1430 gehuwd met Arnold, hertog van Gelderland. Dit is de oudste bekende afbeelding van de verschijning aan Sint-Hubertus

Hubertus zou, volgens een hagiografie uit de 12e eeuw, en vooral volgens het daarop gebaseerde boekje dat Willem Zeebots (°1625 Leuven, pastoor van Wakkerzeel vanaf 1667, +1690 in de abdij van ’t Park – Heverlee) in 1665 uitbracht, tijdens de jacht ineens een stralend Kristusbeeld hebben herkend in het gewei van een hert en zich op slag hebben bekeerd. Hij werd een ijverig discipel van (Sint-) Lambertus, de bisschop van Maastricht en Luik, die hij na diens geweldadige dood in 705 zou opvolgen.

Hubertus zou als bisschop talrijke kerken hebben toegewijd aan zijn voorganger Sint-Lambertus.

Hubertus werd steeds als jager afgebeeld maar in feite was hij eerder een verwoed visser; en ondanks dat hij zich in 727 bij de visvangst heel erg verwond had aan de hand, trok hij toch naar Heverlee (?) om de Sint-Lambertuskerk in te wijden (momenteel gerestaureerd en te zien in de tuin van het Arenbergkasteel). In mei 727 zou hij, met een levensgevaarlijk etterende wonde, de Voer stroomopwaarts gevolgd zijn richting Tervuren, maar in Leefdaal viel hij in zwijm en werd hij (met paard en kar?) naar Tervuren overgebracht waar hij op 30 mei 727 stierf, in de buurt van de Sint-Hubertuskapel wellicht.

Dit tot de verbeelding sprekend verhaal wordt door bovenstaand lied als verworven en vaststaande kennis beschouwd. Wij weten ondertussen dat Hubertus dus geen hertenjager maar een visser was, en dat de wonderbaarlijke verschijning met het hert eerder al voorkwam in de hagiografie van de heilige Eustachius (3), alias de romeinse veldheer Placidus, wel een jager, die zich rond 100 na Christus door zo’n voorval bekeerde. Beiden werden begin november gevierd en herdacht en uiteindelijk zijn die verhalen in de 12e eeuw samengesmolten.

De auteur van het lied (waarschijnlijk pastoor Willem De Metser himself, die was immers een gekend dichter en auteur van religieuze liederen) voegt er vooral enkele recente voorvallen aan toe, gekend door de 17e eeuwse Leefdaalse kerkgangers. Die moeten bewijzen dat de verering van deze heilige, ondertussen patroon van de jagers, haast onfeilbaar hondsdolheid, razernij en gelijkaardige kwalen geneest, zoals “razende tandpijn” bijvoorbeeld. Hij noemt enkele genezen dorpsgenoten bij naam, en ook de pastoors van het naburige Korbeek-Dijle en Heverlee worden vermeld.

Schermafbeelding 2013-11-21 om 22.07.17Volgens legende en overlevering heeft Hubertus vlak voor zijn dood ook te Leefdaal de Sint-Lambertuskerk ingewijd, maar dat is zeer onwaarschijnlijk want die dateert van de 12e eeuw. Of stond er in 727 al een houten kerkje waar geen sporen van zijn terug te vinden? De kerk van het Heilig Kruis, alias de Sint-Veronakapel, is in elk geval ouder – bouwjaar circa 900 – maar ook dat is niet oud genoeg om in aanmerking te komen voor een bezoekje van Sint-Hubertus.

Het ligt meer voor de hand dat bij de bouw van de kerk in Leefdaal, op basis van de pas verschenen hagiografie die de doodzieke Hubertus via een beek naar “Fura” laat reizen, gekozen werd voor Sint-Lambertus als patroonheilige, denkende dat Hubertus inderdaad in Leefdaal was gepasseerd. Daardoor heeft ook Hubertus er steeds een vooraanstaande plaats gekregen in een zijaltaar en het staat vast dat minstens in de 16e eeuw al bedevaarten van heinde en verre naar Leefdaal (en Tervuren) kwamen om de plek te aanschouwen waar Hubertus zijn laatste dagen had gesleten. De “Fura” in dat verhaal van de 12e eeuw zou echter best wel eens naar die andere Voerstreek in Limburg kunnen verwijzen, waar Hubertus geboren en getogen was als zoon van de Heer van Voeren, graaf van Lohegau (tussen Maastricht en Luik) wiens woonst de “Villa Fura” werd genoemd. Hij zou met andere woorden stervend naar het ouderlijk huis gebracht zijn, niet naar Tervuren, wat ook logischer lijkt. Maar goed, dat konden de ongeletterde gelovigen in de 17e eeuw niet weten en wilden ze allicht ook niet weten!

Die verering liep soms wel eens de spuigaten uit, althans volgens onze huidige normen. Eén van de vaste attributen van Sint-Hubertus was bijvoorbeeld een grote sleutel (die paus Gregorius II hem zou gegeven hebben); zo’n sleutel werd als “inenting” gebruikt om dieren te beschermen tegen eventuele kwalen. De sleutel werd dan gloeiend heet gemaakt en de te beschermen wezens gebrandmerkt met het “teken van Hubertus”, zodat de duivel kon zien dat hij bij hen geen kans maakte om ze tot razernij te brengen. Dat brandmerken zou af en toe ook bij mensen gebeurd zijn maar of dat met een grote sleutel was?

In Elsloo (Nl.) werd in de parochiearchieven een ongedateerde (19e eeuw?) handleiding teruggevonden voor zo’n sleutel:

Over het gebruik der SLEUTEL gewoonlijk SINT HUBERTUSSLEUTELS genoemd die door zonderlinge gebeden gewijd zijn, en aan den STOOL van dezen grooten Heiligen geraakt hebben. Zoohaast als men gewaar woordt dat een dier door een ander gebeten of besmet is geweest, maakt men den sleutel gloiïg in het vuur en men drukt er mede op de wond, indien dit gevoeglijk kan geschieden en anders, op den kop (voorhoofd) tot op het levendig vleesch toe; men houdt het gebrande dier negen dagen lang opgesloten, om hetzelve te belleten van door onmatig woelen soms het vergift meer en meer uittezetten.
De gezonde dieren worden ook op hun voorhoofd geteekend, maar deze hoeven niet opgesloten te blijven. Als dit nu gedaan is, dan moet iemand van de familie, voor één of voor verscheidene dieren denzelven dag beginnen, en vijf of negen achtereenvolgende dagen voortgaan met vijf maal den Onze Vater en vijf maal den Wees Gegroet te bidden ter eere van God, van zijne glorierijke Moeder en van den H. Hubertus. Gedurende gansch dezen tijd geef men elken dag, aan het geteeken dier, vooraleer het eenig ander voedsel krijgt, een stuk brood, of wat haver, die men ter eer van den H. Hubertus door eenen priester doen wijden heeft.
De wonderbare kracht van deze sleutels op de dieren, is door de dagelijksche ondervinding genoegzam bewezen, en ware 't zake dat, niettegenstaande deze vorzorg, sulk dier kwam razend te worden, men bemerkt dat het sterft zonder aan anderen te hinderen.
Het ware een misbruik en daarenboven deze sleutels zooden ontwijd zijn, indien men dezelve op hout of iet anders druckte als zij glooiïg zij, aangezien zij maar gewijd worden om dieren te teekenen.
Als zij op den grond komen te vallen of met handen aangeraakt worden, daarom verliezen zij hunne wijding niet.
Het ware een zware misbruik van Sint Hubertus' sleutels te doen dienen om, op welke wijse het ook zijn moge eenig geld of giften te winnen. Het inzicht alleen van er iets voor te krijgen of iets door te winnen, is genoegzam om deze sleutels te ontwijden, en bijgevolg om dezelve voor de dieren zonder ennig nut en uitwerksel te doen worden.
Aalmoezenier der Kerk van den grooten H. HUBERTUS."

In Essen (Nederland) werd hiervoor blijkbaar een mini-sleutel gebruikt en was het bij de mensen de duim die gebrandmerkt werd.

s_br_hubertusVeel menselijker was het gebruik van de Sint-Hubertusbroodjes. Bij de graanmolens stond een zak voor Sint-Hubertus; elke boer kapte daar een schep meel in als hij zijn gemalen graan kwam ophalen. In de nacht van 2 op 3 november werden er kleine broodjes van gebakken. Die werden op 3 november in de kerk aan Sint-Hubertus toegewijd en aan de gelovigen uitgedeeld, want wie zo’n broodje nuchter nuttigde was weer voor een jaar gerust.

Er kwamen in Leefdaal indertijd zoveel bedevaarders op die broodjes af dat er aan de zijkant van de kerktoren speciaal een doorgeefluik werd gemaakt om ook de grote menigte te kunnen bedienen die geen plaats meer vond in de kerk. Er was tot midden vorige eeuw zelfs een bedevaartswegje dat de pastorij van Leefdaal met Kortenberg (en verder) verbond. Het werd in Leefdaal het “Senteswegske” – het paadje van de Sint – genoemd, maar is bijna helemaal verdwenen door de vele verkavelingen. Alleen de verbinding tussen pastorij (nu parochiezaal) en L. Van Buekenhoudtstraat schiet nog over, amper 150 meter, en een stukje tussen een woonwijk en de Tervuurse Steenweg.

Dat uitdelen van broodjes gebeurde overigens ook elders, zoals bv. in Herpen, een gemeente niet zo heel ver van Oirschot (spreek uit “Oorschot”) waar pastoor De Metser geboren was. Tiens.

In Leefdaal werden die Sint-Hubertusbroodjes uitgedeeld tot het eind van vorige eeuw en ze zagen er uit als kleine pistolékes, maar dan zo mals als sandwiches. Het meel kwam toen al lang niet meer van schenkingen, de parochie kocht ze gewoon bij de bakker.

In de parochiekerk van Leefdaal is nog steeds een relikwie van St. Hubertus aanwezig, een klein beentje gevat in een zilveren medaillon en achter glas, dat gedurende een paar honderd jaar door de bedevaarders op 3 november werd vereerd en gekust.


Op de achterzijde bevindt zich een inscriptie in het Latijn en de stempels van waarschijnlijk zilversmid Jan Wijnants (en zonen) uit Leuven. En een datum: XVIII AUG 1678


Het was ook pastoor De Metser die in 1645 1 of meerdere relikwiën van Hubertus wist te bemachtigen, zo weet Paul Leynen in zijn eerder vermeld werkje 300 jaar later te melden. Jozef Naveus, professor in de wijsbegeerte te Luik, gaf ze aan pastoor Willem De Metser, tevens ook professor maar dan aan de K.U.L. , die hiervoor met een hele processie van gelovigen tot aan de kapel van Puttebos op de grens van Leefdaal en Vossem was gestapt. En terug. Waarom die plek werd uitgekozen wordt niet vermeld. De huidige kapel aldaar werd overigens pas in 1727 gebouwd. Die verving een veel kleiner monumentje, in 1636 opgericht na een pestepidemie in Leefdaal en Vossem. Misschien was die pestepidemie de link: Hubertus moest de gelovigen behoeden voor een andere ongeneeslijke ziekte, de hondsdolheid. Die processie werd in 1946 overigens nog eens over gedaan, met een indrukwekkende “historische stoet”.

Sint Hubertus op de fles

De verering van Sint-Hubertus is, zoals alle kerkelijke gebruiken, fel geminderd tot welhaast verdwenen, bijna “op de fles” zoals men zegt.

In de grootwarenhuizen of gespecialiseerde winkels wordt dat elke dag treffend geïllustreerd in de afdeling “geestrijke dranken”.

Lofzang van Sint-Hubertus

Komt en laat ons God gaan prijzen
in Hubertus, zijnen vriend;
laat hem dankbaarheid bewijzen,
geven d’eer die hij verdient:
want het zijn al wonder dingen
die hij hier te Leefdaal doet.
Laat ons dan zeer geestig zingen
dezen Lof met blij gemoed.

Negenhonderd jaar geleden
heeft hij hier de kerk gewijd
met veel tranen en gebeden
deze plaats gebenedijd.
Hier, op ’t leste van zijn leven,
maar zes dagen voor zijn dood,
wou hij benedictie geven
met zijn hulp in alle nood.

De relikwie zijns gebeente
die in deze kerke rust,
kostelijker als gesteente,
wordt hier ook geëerd, gekust.
Met aflaat van veertig dagen,
door den bisschop Boon verleend,
heden wordt ze rondgedragen,
komt, eert dit heilig gebeent’

Ziet den toeloop van de mensen,
’t schijnt dat ’t hert van liefde brandt;
die om troost en bijstand wensen
komen hier van allen kant:
of voor razernij der tanden
of besmette slechte kwaal.
’t Komt hier al met offerande
want ’t geneest hier allemaal.

Men vindt wel drieduizend namen,
volgens naarstig onderzoek,
van die hier in ’t Broêrschap (1) kwamen,
ingeschreven in den Boek.
En drie honden die wij weten,
dat bij ons gedenkenis
van kwaai beesten zijn gebeten
vonden hier bewarenis.

Gotens die van een kwaad verken
zeer gebeten razend was,
met een kar gebracht ter kerke,
binnen Leefdaal strak genas.
Twintig jaren kost g’hem vragen
hoe hij toen al was gesteld.
Hij placht hier een heyts (2) te dragen
voor ons Sint Hubertusbeeld.

Korbeek, Hever, twee pastoren
hadden tandpijn, zeer gekweld:
wilt van hun twee bedes horen
te zijner eer ingesteld.
Daags een Paternoster lezen
en een mis doen elk jaar,
daarmee zijn zij hier genezen
en zijn van de tandpijn klaar.

Hoeveel varkens, paarden, koeien,
and’re beesten klein en groot,
die ons dienen of ons voeren,
die verlost zijn van de dood.
Door Hubertus, troost der kranken
met een gift of met een mis.
Laat ons God daarvoor bedanken
die in hem zo wonder is.

Boven ’t altaar nu verheven
waar men zijn memorie viert,
voor zijn eer aan God gegeven,
wonderschoon en wel versierd:
ziet de jager hier gevangen,
ziet de zondaar hier bekeerd,
ziet hoe dat hij met verlangen
de gekuiste jager eert.

Ziet hem eens ootmoedig bogen,
’t woord hoort hij uit Jezus’ mond,
en die stralen uit zijn ogen
die doorboorden zijnen grond:
“Heer,” zei hij, “en wel beminde,
wat begeert Gij dat ik doe?”
“Gaat,” zei God, “Lambertus vinden
om te krijgen uwen zoen.”

Sterke jagersoog des Heren,
schiet uw stralen in ons hert
dat de zondaar mag bekeren
die daarmee getroffen werd.
O, dat zijn uw grootste werken
die Gij hier hebt ooit gedaan:
dat de zondaars uit ons kerken
zonder zonden huiswaarts gaan.

Glorie moet aan God dan wezen,
Vader, Zoon en Heil’ge Geest,
en zijn kracht en macht voor dezen,
hier en in des Hemels feest:
want Hubertus’ ziel hierboven
zit in volle majesteit,
bij God die wij willen loven
nu en in der eeuwigheid.

—-
(1) Het “broederschap van de Heilige Hubertus”, een vereniging te Leefdaal opgericht in de 16e eeuw, telde onder pastoor De Metser bijna 4000 leden, waarvan pakweg ¾ niet in Leefdaal woonde.
(2) Ondertussen hebben we een verklaring gevonden voor het mysterieuze woord “heyts”, zie het “naschrift” hieronder
(3) Dat wordt ook opgemerkt door L. Van Der Essen, docteur en Philosophie in het boek “Etude critique et littéraire sur les vitae des saints Mérovingiens de l’ancienne Belgique”, uitgegeven in Leuven en Parijs in 1907 en door ons toevallig ontdekt op 26/7/2018 in de kringloopwinkel “Het Spit” te Leuven. Daarin heel wat aandacht voor Sint-Lambertus en zijn leerling-opvolger Sint Hubertus. De geleerde professor schrijft dat de eerste “biographie” van Hubertus werd geschreven in de 8e eeuw en dat er daarin weinig te vinden is over zijn geboorte en afkomst. Wel bevestigt hij dat Hubertus een visser was en in Nivelle “près de Lixhe” gewond geraakte toen hij de bevolking hielp bij het vissen. De verwonding bleek fataal te zijn en zijn laatste officiële daad als bisschop zou de inhuldiging geweest zijn van de Sint-Lambertuskerk in Heverlee. Hij zou per boot en te paard naar “Fura” gebracht zijn, enkele mijlen verder, waar hij een woning bezat. “Après six jours de souffrances, il y mourut en l’on transporta son corps à Liège, dont Fura était distant de trente milles”. De afstand Tervuren-Luik is momenteel zo’n 100 km, het moeten dus lange mijlen geweest zijn in die tijd … of Fura ligt korter bij Luik.
In een “vitae huberti” van de 15e eeuw vindt de auteur ineens een beschrijving van het mirakel met het hert. Hij noteert:” Le passage du cerf crucifère doit se baser sur une confusion, faite vers le XVe siècle, de la vie de Saint Hubert avec celle du martyr italien saint Eustache, où cette anecdote du cerf crucifère se retrouve. Cette confusion pouvait facilement se faire, car la fête de saint Eustache et celle de saint Hubert se célébraient le même jour, à en croire les plus anciens martyrologes.”

 

Partituur * Lofzang van Sint-Hubertus *
      1. Instrumentale versie

 

Naschrift 19/11/2013

Ondertussen kwamen we (terug) in het bezit van het boekje “De St-Hubertus-Vereering te Leefdaal”, Paul Leynen, 1945 en daar vonden we nog enkele interessante aanvullingen.

De auteur zegt dat hij dankzij pastoor De Schutter het “plaatselijk archief der pastorij” mocht raadplegen, inclusief alle rekeningen van de 16e-18e eeuw. Dat archief is kort daarna overgedragen aan het rijksarchief en momenteel iets minder toegankelijk…

Eerst en vooral de vermoedelijke opheldering van het “heyts” mysterie.

Op het liedblad luidt de 6e strofe letterlijk als volgt:

Schermafbeelding 2013-11-19 om 20.47.43

Over die “Gootens” vond Leynen in het register van de “broederschap van St-Hubertus” – waarvan hij meldt dat het gedetailleerde beschrijvingen bevat van 330 “bijzondere genezingen” – het volgende:

Den 13 april 1654 bracht men Hendrik Gootens, knecht in de herberg Van Espen te Voskapel(4), gebonden op een kar naar de kerk van Leefdaal, waar door tussenkomst van de H. Hubertus hij van de vallende ziekte werd verlost. Uit dankbaarheid kwam de man zijn leven lang jaarlijks op bedevaart terug om, een brandende kaars in de hand, het beeld van den heiligen in de processie te vergezellen.”

Rekening houdende met druk- en leesfouten zou de “heyts” op het liedblad “keyrs” kunnen zijn, een kaars.

Wat betreft de St-Hubertussleutel bevestigt Leynen dat die wel degelijk ook op mensen werd gebruikt:

“De gebeten personen gingen te biechten, ontvingen de H. Communie, hun wonde werd met den gloeienden Sint-Hubertussleutel uitgebrand en met de relikwies van den heiligen aangeraakt.”



Zilveren Monstrans, in 1650 geschonken uit dankbaarheid door “Plebs Vivae Valli” – het volk van het Levens Dal – volgens het opschrift.

En uit de rekeningen blijkt dat de Hubertusverering in de 16e-17e eeuw een goudmijn was, met gunstige gevolgen voor de Sint-Lambertuskerk van Leefdaal.

Zo werden bijvoorbeeld afbeeldingen met een korte levensschets van de heilige en een gebed, vaantjes, tinnen beelden en zelfs zilveren jachthoorntjes van de H.-Hubertus verkocht . De prentjes werden met duizenden verdeeld, van de peperdure zilveren jachthoorntjes werden er in 1658 bv. “drie dozijnen” verkocht.

En de bedevaarders, zeker als ze een wonderbaarlijke genezing meemaakten, legden gul bijdragen in de schalen en offerblokken of kochten “volle aflaten”.

Pastoor De Metser had dus weinig “redenen” om de St.-Hubertusverering te temperen, integendeel: de parochie kon met de opbrengsten niet alleen het schilderij van Casper De Crayer financieren, maar het gehele koor verfraaien, een “gestoelte” voor het altaar zetten (1642), een oksaal met orgel plaatsen (1649), alle wanden bekleden met duurzaam en kunstig versierde houten panelen (1652), een monumentale houten communiebank laten vervaardigen (1662) en een indrukwekkende zilveren monstrans aankopen (1649) – achteraf verguld –  waarin de relikwieën van Hubertus werden bewaard.

Die monstrans is eind vorige eeuw in verzekerde bewaring geplaatst, zo verzekerd dat ik u niet kan vertellen waar ze momenteel is…


(4) Voskapel is een gehucht op de grens tussen Everberg en Sterrebeek

Tags:

1 reactie

Plaats een antwoord

HTML-code is niet toegestaan (pech voor SPAMmers)

HTML-code niet toegestaan
Form filling spam bots are redirected to the FormSpammerTrap.com web site.

Loading...

Verstuur uw reactie

Deze website gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

Copyright © 1967-2024 Wreed en Plezant Alle rechten voorbehouden.
Deze site is gemaakt met behulp van het Multi sub-thema, v2.2, bovenop
het bovenliggende thema Desk Mess Mirrored, v2.5, van BuyNowShop.com