Vader alleen
Zoals we al bij het lied “De zwerver of de ellende van den oorlog” hebben uitgelegd maakte Willy Derby in 1926 een parodie op zijn eigen ode aan “Moeder”, omdat de Charlestonvrouwen en de dolle suffragetten niet (meer) beantwoordden aan zijn beeld van de ideale vrouw.
We vonden ondertussen nog twee andere bewerkingen van zijn lied, beide met als titel “Vader alleen”, wat al een idee geeft waar het naartoe gaat…
Beide teksten lijken me ironisch bedoeld, al weet je nooit aangezien een echtgenoot in die tijd juridisch alles te zeggen had en geen klachten voor “laster en eerroof” vanwege de eega moest vrezen.
Het eerste lied vonden we in een schrift van Louis Laermans uit Herent, vlak na de originele aandoenlijke ode aan de moeder van Willy Derby overigens, als “lied nr 42”.
Na verbetering van de manifeste schrijf- en taalfouten zien we deze tekst;
doch van vader wordt nooit gesproken.
Ofschoon die man zit met al dat geween
heeft hij altijd ’t potje gebroken.
Als hij des morgens naar zijn werk toegaat,
het wijf is te lui dat zij eerstens opstaat,
moet hij koffie maken, brood snijden meteen:
O, die arme vader, die vader alleen
Komt hij ’s avonds binnen, zo stil als een muis,
moegewerkt, en denkt eens goed ’t eten,
zie, dan is die ros van een wijf weer niet thuis,
en waar ze zit mag hij nooit weten.
Hij raast en hij tiert, maar opeens wordt het stil:
hij hoort zijne vrouw en die heeft maar één wil:
zij treurt en zij fleurt, ja zij draait om hem heen,
om die arme vader, die vader alleen.
Heeft hij op zaterdag getrokken zijn pree
en wil hij zich eens gaan versterken:
een roemerken drinken en gaan op café,
’t Is hij toch die er moet voor werken,
komt hij dan weer thuis met een weinig verteerd,
een stuk in zijn kraag en hij is niks meer weerd,
dan krijgt nog slagen, geen medelij, neen,
o die arme vader, die vader alleen.
En ’s zondags dan mag hij niet denken aan rust
neen, hij moet de kinderen wassen,
en pisdoeken spoelen, al heeft hij geen rust,
hij moet ook de patatten jassen.
Als zijn vrouw ’s avonds naar de cinema gaat
loopt hij daar alleen met de kleintjes op straat.
Hij legt ze te slapen en wacht thuis alleen,
naar zijn lieve vrouwke, die vader alleen.
Een tekst die daar een beetje op lijkt vinden we in het boekje “Volkszangers in Antwerpse Café-Chantants” van Jack Verstappen en Bert Peeters. De tekstschrijver is onbekend, en volgens de auteurs moet het lied gezongen worden op “de aria: “Moeder” die zij toegeven niet te kennen; volgens hen is het “geen bekende melodie uit die tijd”, maar ze zijn vergeten te speuren over de grens, in Nederland. Afgaand op de laatste strofe moet de tekst rond 1920 zijn gemaakt, en dat is één jaar nadat Willy Derby zijn “Moeder” op fonoplaat uitbracht.
Van vader wordt altijd gezwegen,
Was Adam en Eva gebleven alleen
Wij hadden nooit moeders gekregen
De moeders ze maken het leven wel fijn
Maar wat zou het leven zonder vaders dan zijn?
Want wie bestelt toch den ooievaar zoo ik meen
Dat doet toch de vader, de vader alleen!
De moeders zijn goed, dat wordt wel gezegd
Zoolang ze vader kunnen stroopen
En als ze dan houwen een meid en ne knecht
En veel nieuwe kleedjes kan koopen
Zij gaat naar den dancing of wel cabaret
Daar verteert zij uw centen en maakt veel pret
Maar bezie eens hun kinderen, van de vier niet een
Dat lijkt op zijn vader, zijn vader alleen.
Het is toch de vader die springt in het rond
’t Is hij die moet werken en zwoegen
Hij mag ook niet rooken, niet zijn in nen bond
Ook ’s avonds niet zitten in kroegen.
En als hij per toeval eens dronken geraakt
Dan wordt door de moeder eerst ruzie gemaakt
En slaat hij daarvoor dan zijn huisraad vaneen
Dat kan toch de vader, de vader alleen!
Van 14 tot 18 in oorlogstijd
Toen werd nooit van moeder gesproken
Het was toch de vader die ging in de strijd
Veel vadersbloed is toen vergoten
Geen moeder werd ooit van de gas gepakt
Geen enkel verminkt of in stukken gehakt
Maar wie verloor er wel een arm of een been
Dat was toch de vader, de vader alleen!
Voor partituur en melodie verwijs ik nogmaals naar “De zwerver of de ellende van den oorlog”
1 reactie
We vonden dankzij Ben Lommelen op een liedblad van “Pierre en zijne vrouw R. Geens” uit Aarschot het lied “Arme Vader” met zo goed als dezelfde en allicht de originele tekst die we bij Louis Laermans aantroffen.
ARME VADER
Men zingt een schoon liedje van “Moeder alleen”,
doch van vader wordt niet gesproken.
Ofschoon die man zit met ‘nen blok aan zijn been
heeft hij steeds het potje gebroken.
Wanneer de mans ’s morgens naar het werk toegaat,
en ’t wijf is te lui dat zij d’eerste opstaat,
moet hij koffie maken, brood snijden meteen:
O, die arme vader, die vader alleen
Komt hij ’s avonds binnen, zo stil als een muis,
moe gewerkt, en denkt eens goed ’t eten,
zie, dan is die ros van een wijf nooit te huis,
waar zij zit dat mag hij nooit weten.
Hij raast en hij tiert, maar plots wordt het weer stil:
daar hoort hij zijn vrouw en die heeft maar één wil:
zij streelt en zij fleemt en draait om hem heen,
om dien armen vader, om vader alleen.
Heeft de man getrokken zaterdags zijn pree
en wil hij om zich te versterken
een borreltje drinken of gaan op café,
’t Is hij toch die er moet voor werken.
En komt hij dan thuis, zijn halve pree is verteerd,
een stuk in zijn kraag, hij is geen cent meer weerd,
dan rammelt en slaat zij, geen meelij, o neen,
op dien armen vader, die vader alleen.
Hij mag ook niet denken des zondags op rust
want dan moet hij de kinderen wassen,
de doeken uitspoelen, iets wat hij niet lust,
en dan nog patatten gaan jassen.
En als ’s avonds ’t wijf naar de cinema gaat
loopt hij met de kleintjes alleen op de straat.
Hij doet ze dan slapen en wacht thuis meteen,
al op zijn lief vrouwke, die vader alleen.