De eerste vrouw
Hoewel en/of omdat Karel Waeri (1842-1898) niet hoog opliep met de Katholieke Kerk en haar Leer, komen in veel van zijn liedjes klerikale toestanden aan bod. Zijn zoon Pieter schreef hierover in de “Verzameling der volledige Kluchtige en Politieke Liederen”, uitgegeven in 1899 te Gent:
Zo ook in “De eerste vrouw”, één van de vele schalkse volksvertalingen van het bijbelse scheppingsverhaal. Veel haat zit er niet in, maar enig geloof in het scheppingsverhaal en andere katholieke vertelselkes al evenmin.
Waeri leefde en zong in de tweede helft van de 19e eeuw en dat is ook te merken aan de uitvoerigheid waarmee hij zijn verhalen vorm geeft. Zijn hard werkende publiek had niet veel verzetjes (hoewel de talloze café’s in die tijd alle dagen druk werden bezocht …) , als er dan toch eens iets te doen was dan kon het niet lang genoeg duren.
Eens temeer wordt in dit lied verteld hoe de eenzame Adam zelf aan God vraagt naar een levensgezellin. Maar in tegenstelling tot andere dergelijke liederen beklaagt Adam zich op het einde niet over zijn nieuw lot, integendeel. De pointe van dit lied komt overigens als twee druppels water overeen met een ander lied over “De schepping” dat in West-Vlaanderen werd opgetekend.
De litteraire kwaliteit van Waeri’s tekst steekt ook hier weer torenhoog uit boven wat we van de meeste marktzangers gewoon zijn: beeldende taal, perfect metrum, rijmen die als vanzelfsprekend lijken, een verhaal dat klopt als een bus. Of zijn talent als zanger en presentator van dezelfde orde was weten we niet, we hebben alleen links en rechts in aloude getuigenissen menen te begrijpen dat hij niet direct een opera-stem had.
Wij vonden dit lied over “De eerste vrouw” eerst in het boek “Café Chantant” van Willy Lustenhouwer, inclusief muzieknoten zoals hij ze genoteerd had bij een anoniem zanger of zangeres. Pas later vonden we de tekst terug in de verzamelde werken van Karel Waeri, waarbij als melodie “De kattesteert” wordt vernoemd maar niet afgedrukt. Veel brengt ons dat overigens niet verder, want die “Kattesteert” blijkt een ander lied te zijn van dezelfde Waeri dat hij circa 1897 maakte, het is dus mogelijk dat hij de melodie zelf bedacht.
Toevallig gaat dit lied dus ook over Adam en hoe hij aan een vrouw geraakte, maar die wordt in de 11 strofen van “De kattesteert” iets minder romantisch uitgebeeld. God zou namelijk de rib van Adam hebben laten ontfutselen door een kat; toen hij die wou terugpakken brak haar staart af en was de kat met de rib … ribbedebie. Dus maakte God dan maar een vrouw van die kattestaart, vandaar dat vrouwen zo goed kunnen krabben!
We hopen dat de melodie die Lustenhouwer wist te noteren werd voorgezongen door iemand met een goed geheugen, want van Waeri hebben we geen enkele partituur of plaatopname kunnen vinden.
De eerste vrouw
Reeds menigmaal had ’t aardse rijk een tuimelaar gemaakt,
reeds meermaals had de leeuwerik zijn morgenlied gestaakt,
toen Adam in het paradijs, dat God tot woonst hem gaf,
te rusten lag in ’t malse gras en sliep gelijk een graf.
Hoe zalig is hij, sprak de heer, de schepper van ’t heelal,
zolang geen haat, geen liefdedrift, in ’t hert hem sluipen zal.
Maar ’t woord was pas uit Gode’s mond, of Adam liet een zucht,
die als een bittre jammerklacht weergalmde door de lucht.
Wat scheelt eraan zo dacht de Heer, bedrieg ik mij wellicht,
Hij sprenkelde hem een’ge druppels regen in ’t gezicht.
Waarop de man ontwakend riep: o hemel, wat verdriet,
ik dacht vervloekt dat zij het was, en neen zij is het niet.
Wie zij, wat zij, vroeg God verstoord, een kat, een koe, een boom?
Of is ’t een duivelin die gij gezien hebt in uw droom?
Een engelin geloof ik God, van ’t schoonst en zuiverst ras,
of was ’t een duivelin, ik wenste da’k een duivel was.
Ach lieve Heer, wat was zij schoon, wat billen mals en rond,
wat dievenoog, wat krullend haar, wat lieve kleine mond.
Gij Schepper gij die alles kunt, kom maak mij zo ’n ding
en ‘k zweer dat ik mijn leven lang uw lof en almacht zing.
De goede God wist gene raad, ofschoon hij alles weet,
want wat de eerste mens hem vroeg, dat deed hem waarlijk leed,
maar aangezien hij ’t zelve vroeg, dacht God dat het zo zij,
en d’eerste vrouw die werd geflikt uit stof en as en klei.
En Adam sliep weer als de Heer hem ene rib ontnam
wijl Eva, eerst een beeld van klei, nu tot het leven kwam.
En ‘s avonds toen zij naast haar man zich neerlei in het groen
gaf d’eerste man aan d’eerste vrouw voor d’eerste maal een zoen.
Geen pen beschrijft de zoete vreugd, het onbegrensd genot
dat hij haar schonk, dat zij hem gaf, van liefde beiden zot.
Ook toen de Schepper Adam vroeg, welnu wat denkt ge man?
Riep hij, neem al mijn ribben weg en maak er vrouwen van.
Partituur * De eerste vrouw * | |
1. Cajun-versie van Wim Claeys (fragment)
|