“Liedjes” – Jack Verstappen in “150 jaar volksleven in België – 1830-1980”
De hele 19° eeuw en ook nog wel een flink stuk in de 20° verschenen de liedjeszangers op de markt.
Een oud geslacht.
Zij konden beschouwd worden als de eerste nieuwsaanbrengers in dorp en stad, op een ogenblik dat de krant nog niet de vlucht kende van nu, toen zovelen lezen noch schrijven konden.
Doorgaans van kleine komaf, kon hij ook wel een gehandicapte zijn, misvormd en zelfs blind. In plaats van te bedelen – waartoe misdeelden wel verplicht waren – was hij besloten de mensen een ietsje verpozing te bieden. Aldus won hij sympathie en steun.
Gewoonte getrouw dichtte hij zelf wat hij zong. En om geld op te halen verkocht hij de teksten van de gezongen of nog te zingen liedjes. Het publiek zong dan mee, zover het lezen kon, met het drukwerk ter hand.
Zijn repertorium bestond bij voorkeur uit alles wat actueel was en het volksgemoed getroffen had. Liefst de heftigste voorvallen zoals een moord of een diefstal. Maar de liedjeszanger zou niet uit den volke wezen indien hij ook niet greep naar zinnelijke kost of indien hij de “groten”, de “rijken” niet aanviel. Die onderwerpen lagen in de lijn van de onrustige sociale en economische toestand einde der vorige eeuw.
Graag hanteerde hij het godsdienstig element en de zedenles werd nergens gespaard, hetzij hij dit deed uit persoonlijke overtuiging of om tegemoet te komen aan het verlangen van de kleine man, voor wie dergelijke ingrediënten geliefkoosde kost waren.