Inleiding van “Volkszangers in Antwerpse Café-Chantants”, Jack Verstappen en Bert Peeters, 1962
Het zingen zit de mens in het bloed. Geen enkele gebeurtenis gaat voorbij of er komt een liedje bij te pas. Als kind reeds groeit die drang in een zuivere vorm. Hoe bekoorlijk klinken de vele kinderliedjes, die door opgave en êenvoudige melodie bij ieder spel schijnen aangepast? Misschien vindt de volwassene bij het beluisteren ervan een aanloop om zijn lust naar zingen uit de diepen? In de huiskamer, op het werk, bij feest of bierpartij galmt de vrolijke too.n en of de stem al dan niet welluidend klinkt, geen nood, iedere vogel zingt immers zoals hij gebekt is !
Een wonder IS het wel dat ons volk, zovele eeuwen miskend en terdrukt, steeds een zingend volk is geweest en geblevén. Alle verzuchtingen, ja alle gebeurtenissen werden niet alleen op rijm, doch ook op toon gezet. Dit volk, naar de geest weinig of helemaal niet ontwikkeld, kon niet anders dan zijn gevoelens uitdrukken in het lied. Soms klonk dit ruwen onbeschaafd, soms wel zacht, gevoelig en fijn genuanceerd. In lang vervlogen tijden waren het vooral de menestrelen die het lied in zuivere schoonheid over het land uitdroegen. Ze kunnen beschouwd worden als de eerste nieuwsdragers, vermits ze naast bekende en klassiek geworden balladen ook aktuele gebeurtenissen in hun “tour de chant” opnamen.
Deze rondtrekkende spelemannen waren de voortrekkers van de latere rolzangers, die op onze markten terecht kwamen omtrent het einde der 15e eeuw. Ook zij zochten bij voorkeur hun insPiratie in de aktualiteit, waarbij oorlog, roof en moord op prijs werden gesteld. Om het heterogeen publiek van die tijd te bekoren, moest het bloed er afdruiPen! Deze rolzangers waren gewone volksmensen die in hun on-· gekunstelde versjes het ware zieleleven van het volk verklankten. Nagezongen door jong en oud, bleven hun liedjes soms lange jaren voortleven.
De opkomst van de drukkunst werkte dit voortbestaan in de hand. Want de marktzangers verspreidden van toen af hun gedrukte rijmpjes op grote vellen papier. Wij kennen deze druksels onder de benaming “Vliegende Blaadjes”. Het oudste exemplaar komt ons toe uit 1559, behoort thans aan het museum Plantijn-Moretus en werd uitgegeven door de Antwerpse Rederijkers als jubellied bij een vredesverdrag.
De steeds voortschrijdende evolutie van de tijd verdreef de marktzangers van straten en pleinen. Toch bleef de massa verlangend uitkijken naar de geliefde liedjes. En van de straat stapte de zanger in de herberg. Bij drank en spel bracht hij daar opnieuw de laatste moorddadige gebeurtenissen. In zijn nieuwe omgeving, waar hij rechtstreeks in kontakt stond met zijn toehoorder, rees de vraag naar sentimentele romancen vol maneschijn en rozegeur. Naast de “fait-divers-zangers” onfstond langzaam een nieuw gild van volkse barden: dichters die de gevoelige snaar beroerden, anderen die de overheersende smaak en de gedachten van het tijdstip uitzongen in beurtelings humoristische of cynische bewoordingen.
Deze nieuwe golf van liedjeszangers deden het fel geprezen “café-chantant” geboren worden.