De rouwdag der ontgravene helden gevallen op ’t veld van eer
Eén van de favoriete melodietjes van Tamboer was “De wisselwachter”, minstens tien liedjes van zijn hand kunnen gezongen worden op die melodie. Hij gebruikte het ondermeer voor een verhaal over gesneuvelde soldaten, voorlopig begraven of achtergelaten op het slagveld, die na de oorlog een definitieve rustplaats kregen in hun geboortedorp. Het is niet zeker, maar waarschijnlijk is het lied gemaakt na de eerste wereldoorlog door de jonge Tamboer: de melodie zou ontstaan en populair geweest zijn in die periode.
Volgens Walther Van Riet in “Zo de ouden zongen” was het oorspronkelijke lied immers onderdeel van het repertoire van Alphonse Mora (1891-1966) en noemde die het “De Spoorwegbaan”. Zelf noteerde Van Riet het als “De bareelwachter”, met muzieknotatie.
Antwerpenaar Mora was lithograaf en kunstschilder maar trad in zijn “jonge jaren” ook op als cabaretier onder de naam “Fono o Rama”. Als hij de bedenker van het lied is dan moet dit rond 1910 ontstaan zijn.
We vonden het verhaal van de bareelwachter – de wisselwachter – ook terug als lied nr. 214 in het meesterwerk van Willy Lustenhouwer “Geschiedenis van het Café-Chantant”, eveneens met muzieknoten erbij.
In het liedjesschrift van Louis Laermans uit Herent is de originele tekst van “De wisselwachter” eveneens opgenomen, wat er op wijst dat het ook in Vlaams-Brabant gekend en populair moet zijn geweest.
In de originele “smartlap”-tekst wordt dus het droevige en tragische verhaal verteld van een spoorwegbediende die de treinwissels moet bedienen om het spoorverkeer in de juiste baan te leiden. Op een bepaald moment ziet hij zijn 5-jarig kind spelen op de spoorlijn terwijl er een trein komt aangesneld. Hij beslist in een flits om het leven van zijn kind te redden door de trein een ander spoor op te sturen waardoor die … ontspoort en er twee passagiers het leven laten. De spoorwegman die zijn vaderliefde liet primeren komt voor het gerecht en krijgt twintig jaar dwangarbeid, volgens de liedschrijver omdat de doden twee “rijkaards” waren. En hij besluit met de vaststelling dat in een oorlog ongestraft constant mensen worden afgeslacht.
Twee rijken werden gedood, die ramp was groot,
Maar soms in het oorlogsvuur, slacht men mensen uur op uur,
Maar, geen een mens die dan gewis, daarvoor strafbaar is.
De melodie werd misschien omwille van die laatste regels populair voor (anti-) oorlogsliedjes, zoals ook het verhaal over de “Gestapo’s van Tienen en Leuven” waar de haat tegen de tirannen wordt uitgeschreeuwd. Het liedblad, uitgegeven bij Baele in Borgerhout, werd dus met grote zekerheid pas na de oorlog uitgebracht…
Terug naar het lied van Tamboer. Als gewiekste muzikale volksmenner zorgt hij ervoor dat zijn tekst universeel genoeg blijft om in elke gemeente waar hij optrad herkenbaar te blijven. Geen namen van personen of plaatsen, zelfs geen aanduiding over welke oorlog het in feite gaat. Het smartelijke van de situatie wordt in de verf gezet door het beschrijven van het verdriet, de tranen en uiteindelijk ten top gedreven door het ten tonele voeren van een weduwe met haar kind.
In de tweede strofe laat hij het kind de vraag stellen of het echt wel haar vader is die in de kist ligt. Een terechte vraag in een tijd toen het DNA nog niet bekend was.
De moeder wijst er echter op dat vader in elk geval gestorven is, en nog wel “voor de vrijheid van ons land”. Waarop het kind op het eind van de laatste strofe ook de meest koele toehoorders tot tranen moet bewegen met de opmerking dat ze bij haar vader in het graf wil blijven.
De rouwdag der ontgravene helden gevallen op ’t veld van eer
De klokken luiden over dood
en ’t verdriet in’t dorp was groot
Een stoet trok de straten voorbij
Iedereen had medelij.
De lijkkisten waren vooraan
wat kon ik daaruit verstaan
die vielen op’t veld van eer
bracht men naar hun dorpje weer
Refrein:
Eenieder die weende teer
en knielt voor de helden neer
die vielen als martelaar
in het groot gevaar.
Geen mens was zonder verdriet
en toen men het graf verliet
voelt elk in zijn harte berouw
met het kind en de vrouw.
’t Was droevig in het openbaar
voor elke familieschaar.
Ach moedertje sprak een lief kind
‘k Heb hem toch zo teer bemind.
De stoet naderde aangedaan
en toen men op’t graf kwam staan
toen zuchtte het meisje klein:
moeder, zou het vader wel zijn?
Die woorden die troffen de vrouw
en zij sprak tot ’t kind vol rouw:
uw vader gaf ’t leven ten pand
voor de vrijheid van ons land.
De moeder weende vol verdriet
en hetgeen men verder ziet
het meisje zuchtte zo straf:
laat mij bij mijn vader in ’t graf.
Partituur * De rouwdag der ontgravene helden * | |
1. instrumentaal
|