Mijn vader was een pottepee
Op 31 januari 1953 was er watersnood in de lage landen ten gevolge van een zware noordwesterstorm. In België braken op 37 plaatsen de dijken. Diverse kleinere en grotere steden aan de kust en langs de Schelde liepen (deels) onder. De binnenstad van Oostende stond geheel onder water, na doorbraak van de naburige zeedijk. Ook Vlassenbroek en Baasrode-Broekkant werden zwaar getroffen.
Zoals we op het marktzangersblad – niet gedateerd, maar het kan moeilijk ouder zijn – kunnen lezen heeft Frans Verherstraeten uit Lebbeke voor die gelegenheid een liedblad uitgebracht dat verkocht werd ten voordele van de slachtoffers van de overstromingen, onder toezicht van het gemeentebestuur.
Het liedblad bevat 4 liederen, 2 over de ramp en 2 “luimige” liederen om de stemming erin te houden:
- Vlassenbroeck, verdronken land – geen vermelding van zangwijze
- Het lied der geteisterden – zangwijze “Ramona”
- Ik ben een sportieve kadee! – geen vermelding van zangwijze
- Mijn vader was een pottepee – zangwijze “De Weenerin”
Dat laatste lied halen we eruit omdat we op die melodie (nog) geen andere marktzangersliederen vonden en ook de tekst van de “pottepee” stijgt kwalitatief boven het gemiddelde marktzangerlied uit. Voor zover u dat niet wist: een “pottepee” is een man die zelden gezien wordt zonder bierpot in de hand…
“De Weenerin” is in feite een Oostenrijks-Duits lied uit 1908, geschreven door Ludwig Gruber (1864-1974) en getiteld “Mei Muatterl war a Wienerin” dat we terugvonden in een oude verzamelbundel voor accordeonspelers “Alles in Einem”.
U kan een oude versie gezongen door Erich Kunz op YouTube beluisteren.
Het werd ook vrij getrouw naar het Nederlands vertaald als “Mijn moeder was een Weenerin” en op plaat gezet door Jan Verbraeken. Tussen 1945 en 1955 toerden nogal wat “gesponsorde” marktzangers rond: artiesten die eigenlijk promotie maakten voor fonoplaten en bladmuziek. “De Lustige Volendammers” bijvoorbeeld, of een niet nader genoemd orkest met liedbladen onder de noemer “Al zingend door ’t Leven”. En daar werd “De Weenerin” gezongen, met verwijzing op het blad naar de plaatopname van Jan Verbraeken.
De “pottepee” hebben we nergens anders teruggevonden.
Mijn vader was een pottepee
368 [A] Frans Verherstraeten [C] Ludwig Gruber
Mijn vader was een pottepee,
het bier, daar hield hij van.
’t Is daarom dat ik steeds ben in ’t café
en van ’t biertje niet scheiden kan.
’t Is vandaag nog een herinnering
alsof ’t gisteren was gebeurd.
’t Was een mooie zomermorgen
met een hemel blauw gekleurd.
En mijn vader riep: “Kom, jongen,
gij moogt eens met papa mee.
Samen gaan we pintjes drinken
in een rustig klein café.”
Zie dat ging zo vlug en gauw,
ik trok fier gelijk een pauw
aan de hand van vader mee,
biertjes proeven op café.
Hij sprak mij van ’t gerstenat,
van de deugden die ’t bezat.
Noemde mij met veel plezier
twintig soorten schuimend bier.
Vele jaren zijn verstreken,
vele jaren gingen heen,
en het is mij sinds gebleken
dat het bier zo lekker scheen.
En mijn vrouw noemt mij een dronkaard,
maar ik trek het mij niet aan.
Als ik in een klein cafeetje
nog een pint voor mij zien staan.
En ik zing: leve ’t goed bier,
breng mij nog een pint alhier.
Het mag Haacht of Alken zijn,
ook een Stella vind ik fijn.
‘k Mag zelfs Geuze en Maes-Pils,
ja er is voor elk wat Wiels.
En de reden gelijk u ziet
zing ik u hier in dit lied.
Partituur * Mijn vader was een pottepee * | |
1. instrumentaal
|