Het bedelaarskind
(ook genoteerd als “Het arme kind”)
en in “Volkslied in W-Vlaanderen, Roger Hessel (afwijkende melodie)
ook in “Liederen van de Industriële Revolutie – deel 1” als “De kleine martelaar”
in het liedjeschrift van Eugeen Koopman (Antwerpen, 1916), lied nr 232 “Het verloren kind”
Een typisch romantisch klaaglied uit de 19e eeuw, waarbij eerder berustend wordt verteld hoe de rijke klasse minachtend omgaat met leven en welzijn van het “gewone” volk. De rijke kan zich alles permitteren, de arme is een onmachtig slachtoffer.
Het bedelaarskind
tekstschrijver: Rosalie Loveling (1834-1875) (zie reactie onderaan dd. 18/2/2016), componist onbekend.
De damp steeg op en d’avond zonk.
De sneeuw lag langs de wegen.
En ’t lichtje op de molen blonk
den armen knaap reeds tegen
Hij ging naar huis het was zo koud
de gure wind blies door het woud
Hij ging naar huis het was zo koud
de gure wind blies door het woud.
Ginds rijst zijn dorpje reeds omhoog
het zag zijn kerkje weder.
Maar tranen glommen in zijn oog,
het arme kind zonk neder.
De knaap was moe, het dorp nog ver,
en ginder blonk reeds d’avondster
De knaap was moe het dorp nog ver
en ginder blonk reeds d’avondster.
Waar of het knaapje blijven mag,
wie zal zijn moeder troosten?
Een dag verging, een andere dag
rees op in ’t schemerend oosten
En bij het klimmen al van de maan
vond men een lijkje langs de baan;
en bij het klimmen al van de maan
vond men een lijkje langs de baan.
Wie had het arme kind gedood
dat daar was ingeslapen?
Zijn handjes en zijn kleed was rood,
bloed kleurde hem de slapen.
Men zag de sporen al van een hond,
een voetstap die daar neven stond;
men zag de sporen al van een hond,
een voetstap die daar neven stond.
Een rijke jager schoot het neer,
’t bevond zich op zijn wegen.
Het kind viel dood ter aarde neer
wat had het hem misdreven?
’t Ging door het bos de kortste baan
ziedaar wat ’t knaapje had misdaan
’t ging door het bos de kortste baan:
ziedaar wat ’t knaapje had misdaan.
Veel jaren zijn nu heengegaan
en niemand zal het weten
dat daar een misdaad werd begaan,
het kind is nu vergeten.
Het madeliefje dat daar nu bloeit
heeft ’t bloedig plekje overgroeid;
het madeliefje dat daar nu bloeit
heeft ’t bloedig plekje overgroeid.
Partituur * Het bedelaarskind * | |
1. instrumentaal
|
2 Commentaren
Met dezelfde melodie en onder dezelfde titel vinden we ook een ander ontroerend verhaal van een kind: de kostwinner zit in de gevangenis omdat hij het – als oudste werknemer – had aangedurfd “om beterschap te vragen” en hij werd als een oproerkraaier, een vijand van de staat, opgesloten.
Hoe kan dat? “Artikel driehonderdtien” is de oorzaak.
Dit verdient nadere uitleg.
In de 19e eeuw bestond er voor werknemers geen “recht op staking”, integendeel: elke vorm van kritiek of opstandigheid werd genadeloos in de kiem gesmoord, desnoods met behulp van gewapende troepen.
Pas in 1866 werd het verbod op “coalition” (samenscholing of het oprichten van verenigingen) ingetrokken. Zo konden er eindelijk georganiseerde vakbewegingen ontstaan, zodat de werknemers hun belangen tegenover de werkgevers konden verdedigen.
Maar er kwam ook een nieuwe wet, de in het lied geciteerde “artikel 310”, die de verzetsmogelijkheden van de werknemers beperkte. Zo waren gewelddaden, beledigingen en bedreigingen strafbaar – begrijpelijk – maar ook simpele “samenscholingen in de nabijheid van fabrieken of verblijfplaatsen van de werkgevers”.
Deze nieuwe wet liet ruimte te over voor interpretaties waarbij – zoals in het lied aangegeven – ook vreedzame kritiek tot willekeurige ontslagen én gevangenschap kon leiden: de uitleg van “monsieur le directeur” werd door gerecht en politie klakkeloos geloofd en de werkman bleef de pineut.
Onderstaande tekst moet circa 1870 ontstaan zijn. Het wordt ondermeer geciteerd in het boek “Zo werd gezongen” (1995) van Alfons De Belie, die het 100 jaar na zijn ontstaan kon optekenen uit de mond van zijn moeder Mathilde Martens.
Zeg kind, wat deed gij op de straat
Men hoord’ u bitter klagen
Het was reeds in den avond laat
Dat gij nog stond te vragen
Wel mijnheer lief hongersnood duurt lang (bis)
Mijn vader zit in het gevang. (bis)
Wat heeft uw vader dan misdaan
Om te zijn opgesloten
Is hij een dief, een moordenaar
Een lage schurk of een barbaar
Neen door zijn zwoegen dag en nacht (bis)
Heeft hij zes kinderen groot gebracht. (bis)
Maar de kracht hem dan begaf
Werd het loon ras afgeslagen
’t Is dan dat hij het lijden zag
Voor zijne oude dagen
En werkstaking in het verschiet (bis)
Bracht ons dan verder in ’t verdriet. (bis)
Als oudste arbeider der fabriek
Werd de plicht hem opgedragen
Te protesteren voor heel de kliek
Om beterschap te vragen
En om zijn rechten en om zijn klacht (bis)
Werd hij voor den rechter gebracht. (bis)
Beschuldigd werd mijn vader dan
Orde en werk te storen
En door verraad van anderen dan
Was gans de zaak verloren
Omdat hij streed voor ons bestaan (bis)
Werd vader naar ’t gevang gedaan. (bis)
Dan kwam voor ons ellend’ en nood
In deze winterdagen
En ’t is daarom dat ik om brood
Zoo laat nog stond te vragen
En nu mijnheer ‘k laat u begaan (bis)
Straf mij ook als ik heb misdaan. (bis)
Wie is de schuld dat in ons land
Zoovele mensen lijden
En dan nog zitten in ’t gevang
Om voor hun recht te strijden
Wel mijnheer ge weet misschien (bis)
Da’s artikel dreihonderdtien. (bis)
Vandaag ontdekten we de tekst van “Het Bedelaarskind” in het “Vlaams Verzenboek”, samengesteld door Karel Jonckheere, 1999, ISBN 90 209 3778 2. Die vond het in de dichtbundel “Gedichten”, 1870, van Rosalie Loveling (1834-1875), waarin ze samen met haar zus Virginie (1836-1923) nog wat gelijkaardige verdrietige verhaaltjes dichtte. De tekst is door de overlevering nauwelijks beschadigd, behalve de twee laatste strofen die in het origineel als volgt werden afgedrukt:
Wanneer nu ’t najaar woedt door ’t woud,
hoort men niet als voorhenen
het jachtroer door het kreupelhout:
de jager is verdwenen;
en in het wint’rig jaargetij
slaapt ’t haasje in zijn leger vrij.
En menig jaar is sinds vergaan,
geen mens meer die ’t zou weten:
het smalle terpje is plat gegaan,
en ’t knaapje is vergeten.
Het voorjaar, dat op ’t grafje bloeit,
heeft ’t bloedig plekjen overgroeid.