0
Het “interbellum” (tussen 1917 en 1940) was een drukke, zotte en bloeiende tijd.
Markten en kermissen bloeiden als nooit tevoren, en marktzangers zorgden voor het nodige peper en zout. Zij bezongen de “wrede” actualiteit: moorden, rampen, schandalen … maar wisten er ook een “plezante” noot aan toe te voegen.
De liedblaadjes werden op dun, dikwijls gekleurd papier gedrukt en voor een flinke stuiver verkocht aan de nieuwsgierige reikhalzende toehoorder. Die werd aangemaand om flink mee te zingen: niet alleen bevorderde dat het plezier, het extra-volume moest ook andere voorbijgangers lokken. En die kregen op hun beurt ook weer een liedblad te koop aangeboden. Liedbladen waren immers de voornaamste bron van inkomsten van deze marktzangers.
Niet alle marktzangers konden van hun zangtalenten leven, zeker niet als de keel wat schor was geworden door té enthousiast herbergbezoek. Dan was het wel handig om ook nog wat anders te venten: borstels, schoensmeer, veters. Of “saccosjen”: de marktzanger was ook een geboren marktkramer…
Johan Morris