Julien De Wolf vertelt (3)
uit “Mededelingen van de Heemkundige Kring van Mere”, Jg. VII nr 1 – januari 1968
TE SINT-LIEVENS-HOUTEM.
Op een vroege zondagmorgen stonden we klaar aan de kerk op het einde van de mis te wachten.
We waren er nog maar pas toen de auto kwam aangereden van Madame Christiaens‚ ge weet wel, de dochter van de oude vader Tissens, overal bekend om zijn dozen met allerhande kruiden en flesjes.
Ze kwam bij ons en zegde: «Jongens, kunt ge niet naar een ander dorp rijden ?». Daarvoor was het reeds te laat en Remiken zegde : «Wij blijven staan !»
«Ik ook» antwoordde Madame Christiaens «en ge zult de gevolgen dragen». «En gij ook» zei Remiken.
De partner van Madame Christiaens plaatste intussen boven op de auto een trommel die met de hand gedraaid werd en het volk begon de kerk te verlaten.
Een hels lawaai brak nu over het dorpsplein los. Wij begonnen te spelen en te zingen, maar Madame Christiaens begon oorverdovend te trommelen en maakte ons onverstaanbaar. Toen zij dan begon te spreken lieten we ons ook niet doen en speelden en zongen zoveel we maar geven konden.
Het volk had natuurlijk dadelijk in de gaten dat hier iets niet in de haak was. Jonge snaken van 18 tot 20 jaar, die zich niet interesseerden aan kruiden en flesjes, trokken partij voor ons; ze kwamen rondom ons staan en wilden hun liedje hebben. Er werd geroepen, getierd en gelachen.
We trokken ons na die mis goed uit de slag en terwijl we rustig op de volgende mis zaten te wachten, rolde Madame Christiaens haar matten en reed met haar auto naar Bavegem, nog voor de volgende mis begon.